Matthew 19:17

19) niemand is goed dan ‚‚n,

Namelijk van zichzelven, volkomenlijk en een oorsprong alles goeds, voor hoedanig gij mij niet houdt.

20) onderhoud de geboden.

Christus antwoordt hier naar de vraag en menig van deze jongeling, die door zijn eigen goede werken meende de zaligheid te kunnen verkrijgen, en daarom wijst Hij hem op de wet, om hem daardoor tot erkentenis van zijne onvolmaaktheid, en daarna tot het geloof in hem te brengen; Gal. 3:22,24.

Ga 3.22,24

John 17:3

6) het eeuwige leven,

Dat is, de weg en het middel om tot het eeuwige leven te komen is de rechte kennis Gods en des Middelaars Jezus Christus, namelijk vergezeld met een vast vertrouwen; gelijk dit woord ook genomen wordt Jes. 53:11.

Isa 53.11

7) den enigen

Of, den allenen; in den grondtekst staat niet, dat de Vader alleen de waarachtige God is, maar dat de Vader de alleen, of de enige ware God is. Want de ware God is maar een enig goddelijk wezen in drie personen bestaande. En daarmede worden uitgesloten alle andere valse goden, die de heidenen dienden; Jer. 10:11; 1 Cor. 8:6; Gal. 4:8,9, maar niet de Zoon noch de Heilige Geest, die ook deze enige ware God zijn en genaamd worden; Joh. 1:1; Hand. 5:4; Rom. 9:5; 1 Cor. 3:16,17; 1 Joh. 5:7,20, en elders.

Jer 10.11 1Co 8.6 Ga 4.8,9 Joh 1.1 Ac 5.4 Ro 9.5 1Co 3.16,17 1Jo 5.7,20

8) gezonden hebt.

Namelijk als den enigen Middelaar en Zaligmaker, zonder welken niemand met God kan verzoend of verenigd worden; Hand. 4:12; 1 Tim. 2:5.

Ac 4.12 1Ti 2.5

1 Timothy 1:17

42) Den Koning nu

Dat is, van alle schepselen, gelijk dit woord eeuwen genomen wordt Hebr. 1:2. Of, die van eeuwigheid is, en in eeuwigheid leeft.

Heb 1.2

43) alleen wijzen God,

Dat is, die alleen van Zichzelven en volmaakt wijs is, gelijk Hij ook in zulken zin alleen goed wordt genaamd; Matth. 19:17.

Mt 19.17

44) in alle eeuwigheid. Amen.

Gr. in of tot eeuwigheden der eeuwigheden.

1 Timothy 6:1

1) het juk zijn,

Dat is, slavernij of dienstbaarheid, welke een juk wordt genoemd, om de zwaarte en lastigheid daarvan in die tijden.

2) niet gelasterd worde.

Namelijk alsof de Christelijke godsdienst de dienstknechten of slaven, onder den dekmantel van de christelijke vrijheid, aan hunne heren onttrok of van hunne gehoorzaamheid, ondanks dat zij hunne heren zijn, losmaakte.

1 Timothy 6:16

27) een ontoegankelijk licht bewoont;

Dat is, een volmaaktheid en heerlijkheid in zichzelf bezit, die niemand kan begrijpen, gelijk het woord licht ook genomen wordt; 1 Joh. 1:5, enz.

1Jo 1.5

28) gezien heeft, noch zien kan;

Namelijk met het oog des lichaams, dewijl hij een geestelijk wezen is, gelijk hij daarom onzienlijk genaamd wordt; 1 Tim. 1:17. Zie ook Joh. 1:18, en 1 Joh. 4:20.

1Ti 1.17 Joh 1.18 1Jo 4.20

Revelation of John 1:8

23) Alfa

Deze wijze van spreken is genomen uit het Griekse A. B., in welke taal Johannes hier schrijft, waar de A., door hen genoemd Alfa, de eerste, en de grote O, door hen genoemd Omega, de laatste letter is, gelijk in den tekst ook wordt verklaard.

24) het begin

Namelijk van alle dingen, hetwelk van God gezegd wordt, niet alleen omdat Hij van eeuwigheid v¢¢r alle schepselen geweest is, en, al is het dat de schepselen veranderen of vergaan, Hij evenwel altijd dezelfde blijft. Hebr. 1:11,12; maar ook omdat Hij de oorsprong en het einde is van allen, daar alle dingen van Hem en tot Zijn eer zijn; Spreuk. 16:4; Rom. 11:36. Zie ook Jes. 41:4, en Jes. 44:6.

Heb 1.11,12 Pr 16.4 Ro 11.36 Isa 41.4 44.6

25) de Heere,

Namelijk Christus, die zich hier aan Johannes openbaart, en van wien in Openb. 1:7 is gesproken; wien als den enigen God met den Vader, deze eigenschappen ook hierna Openb. 1:11,17, en Openb. 22:13, uitdrukkelijk worden toegeschreven.

Re 1.7,11,17 22.13

Revelation of John 19:16

42) op [Zijn] kleed

Dat is, op Zijn kleed hangende op Zijn dij, dat is, openlijk voor de ogen van een ieder, gelijk het kleed op de dij eens mans die te paard zit, meest gezien wordt, en meest openbaar is.

43) Koning der koningen,

Welke titel door Paulus God den Vader wordt gegeven, 1 Tim. 6:15, en hiervoor ook Christus, Openb. 17:14, als die niet alleen een naam boven alle namen van God Zijn Vader heeft ontvangen, maar ook van eeuwigheid Gode evengelijk, en in de gestalte Gods was. Zie Joh. 10:29,30; Filipp. 2:6.

1Ti 6.15 Re 17.14 Joh 10.29,30 Php 2.6
Copyright information for DutKant