Matthew 7:1

1) Oordeelt niet,

Namelijk lichtvaardiglijk, of verkeerdelijk, uit haat, nijdigheid, of ongegrond achterdenken. Anders is een oprecht oordeel van zaken, waarvan men rechte kennis heeft, als het tot een goed einde geschiedt, zo in het gericht als daar buiten, niet alleen geoorloofd, maar ook geboden. Zie 2 Kron. 19:6; Joh. 7:24; 1 Cor. 5:12.

2Ch 19.6 Joh 7.24 1Co 5.12

Luke 6:37

39) oordeelt niet,

Namelijk lichtvaardig of verkeerd, gelijk Matth. 7:1.

Mt 7.1

40) laat los,

Of, vergeeft, en u zal vergeven worden.

1 Timothy 3:1

1) getrouw woord:

Of, gewis geloofwaardig, zeker.

2) eens opzieners ambt

Grieks Episcopes; waarvan het woord episcopus, of bisschop komt; waardoor alle opzieners en leraars der gemeente zonder onderscheid worden verstaan, gelijk hierna uit de volgende beschrijving blijkt en ook uit de vergelijking met andere plaatsen. Zie Hand. 20:17,28; Filipp. 1:1; Tit. 1:5,7, enz.

Ac 20.17,28 Php 1.1 Tit 1.5,7

3) lust heeft, die

Of, begerig is. Hij spreekt niet van enigen lust of begeerte van eergierigheid, maar van ene toegenegenheid des gemoeds, hetwelk hem zelf door behoorlijke middelen daartoe bereid en gewillig toont; zich zelf evenwel altijd onderwerpende aan het oordeel der gemeente, en een wettelijk beroep verwachtende.

4) een treffelijk

Grieks goed, schoon, eerlijk.

5) werk.

Dat is, arbeid of arbeidzaam werk. Het is in gene eretitels alleen gelegen, maar gepaard met arbeid en moeite, waarom Christus die ook werkers of arbeiders noemt; Matth. 9:37,38, en Matth. 10:10.

Mt 9.37,38 10.10
Copyright information for DutKant