Micah 1:2

6) gij volken altemaal

Hebr. volken, die, of zij alle, gelijk elders; een figuurlijke verdagvaarding van alle volken en creaturen, om te verschijnen en te helpen in het oordeel van God, dat Hij over zijn volk wilde uitspreken. Verg.Deut. 32:1; Ps. 50:1; Jes. 1:2; Jer. 6:18,19; Amos 3:9. Verg. ook onder Micha 6:1,2. Sommigen verstaan door de volken al de stammen van Gods volk, en door de aarde het land Kana„n.

De 32.1 Ps 50.1 Isa 1.2 Jer 6.18,19 Am 3.9 Mic 6.1,2

7) aarde

Anders, land.

8) volheid

Gelijk Ps. 24:1.

Ps 24.1

9) zal tot een getuige zijn

Of, zij ten getuige,

10) tegen

Of, onder; ziende op de volken in welker tegenwoordigheid God als tegen zijn volk wilde getuigen.

11) ulieden

Gij van Samaria en Jeruzalem, om u in volle gericht van uw boosheid en de rechtvaardigheid van zijn straffen te overtuigen. Verg. Ps. 50:7 met de aantekening.

Ps 50.7

12) tempel zijner heiligheid

Dat is, zijn heilige tempel, of zijn heilig paleis; zullende [om zo te spreken] afkomen uit de hemel, [waar Hij met zijn heerlijkheid woont] of uit de tempel van Jeruzalem, [waar Hij met zijn genadige tegenwoordigheid woont] niet om genade te bewijzen, maar om recht te houden. Zie Ps. 11:4; Jona 2:4, Jona 2:7 met de aantekening.

Ps 11.4 Jon 2.4,7
Copyright information for DutKant