Nehemiah 8
22) het volk, Zie Ezra 2:70. Ezr 2.70 23) Isral, Dat uit de Babylonische gevangenis was wedergekeerd. 1) zevende maand Zie Ezra 3:1. Ezr 3.1 2) verzamelde Zie boven, Neh. 7:5. Ne 7.5 3) enig man Zie Richt. 20:1. Jud 20.1 4) Waterpoort; Zie boven, Neh. 3:26. Ne 3.26 5) Mozes Van Mozes door Gods bevel beschreven, overgeleverd en weggelegd zijnde, om op zekeren tijd het ganse volk voorgelezen te worden. Zie Deut. 31:9, enz., en Deut. 31:24, enz. De 31.9,24 6) beiden mannen Hebreeuws, van den man aan tot de vrouw toe. 7) oren Dat is, zij luisterden dien gansen tijd over naarstiglijk toe, zonder verdrietig te worden. 8) hogen houten stoel, Hebreeuws, op een toren des houts; dat is, op een houten toren, alzo wordt die predikstoel genoemd, omdat hij vanwege rondte en hoogte enig gelijkheid had met een toren. 9) Hasbaddana, Of, Hasbedana. 10) boven al het volk; Dat is, hij stond hoog, zodat zij hem allen konden zien. 11) loofde den HEERE, Hebreeuws, zegende. 12) Amen, amen! Zie Num. 5:22. Nu 5.22 13) aanbaden Of, bogen zich voor den Heere; gelijk onder, Neh. 9:3. Ne 9.3 14) Levieten Hebbende ook hun stoelen of stellingen om de gemeente, in verscheidene partijen verdeeld zijnde, te onderwijzen; gelijk afgenomen wordt uit Neh. 9:4. Ne 9.4 15) stond Hebreeuws, [waren] op hun staan; dat is, bleven al staan op hun plaatsen, toeluisterende. 16) verklarende, Hebreeuws, stellende, of leggende. Anders, het verstand daarop leggende. Verstaande zulks sommigen van de leraars, en sommigen van het volk. 17) zo maakten zij, Anders, zo verstonden zij de lezing; dat is, hetgeen gelezen werd. 18) in het lezen. Anders, in, of door de Schriftuur. Dewijl het Hebreeuwse woord ook de Heilige Schrift kan betekenen, omdat zij behoort gelezen te worden. Sommigen zetten het over: in de vergadering; gelijk het Hebreeuwse woord elders gebruikt wordt. 19) Hattirsatha Zie Ezra 2:63. Ezr 2.63 20) rouw, Want de heilige feesten waren van God verordineerd tot een heilige blijdschap over Gods weldaden. Zie Num. 10:10; Deut. 16:11. Nu 10.10 De 16.11 21) als zij Verstaande uit de wet, hoe veelvoudiglijk zij die hadden overtreden en Gods rechtvaardigen toorn verwekt. 22) voor welken Te weten, den armen, weduwen en wezen; volgens de wet, Deut. 16:11,14; zie ook Esth. 9:10; Openb. 11:10. De 16.11,14 Es 9.10 Re 11.10 23) uw sterkte. Dat is, de oorzaak, die u God geeft om blijde te zijn over zijn voorgaande en tegenwoordige weldaden, moet uwe conscientin troosten en u een goeden moed geven. 24) delen Gelijk Neh. 8:11. Ne 8.10 25) om verstand Of, opdat hij hen onderrichtte, of onderwees; te weten, van hun schuldigen plicht naar Gods wet. 26) hand van Mozes Dat is door den dienst. 27) luidbaar Hebreeuws, doen horen. Zie van dit uitroepen of publiceren der feesten, Gods bevel, Lev. 23:4. Le 23.4 28) stem Zie van deze manier van spreken Ezra 1:1. Ezr 1.1 29) takken van olijfbomen, Hebreeuws, bladen; dat is, takken met bladen, en zo in het volgende. Vergelijk Lev. 23:40. Le 23.40 30) olieachtige bomen, Anders, pijnbomen. 31) dichte bomen, Die vol takken en bladen zijn. 32) dak, Want de daken waren daar plat. Zie Deut. 22:8. De 22.8 33) voorhoven van Gods huis, Zie 2 Kron. 33:5. 2Ch 33.5 34) alzo Met zulk een ijver en vreugde, gelijk Neh. 8:19 verklaart. Ne 8.18 35) Jesua, Deze is Jozua, die Isral in het beloofde land eerst had ingevoerd. Zie het boek Jozua.
Copyright information for
DutKant