Numbers 21:15

24) gelegenheid

Of, situatie.

25) Ar wendt,

Ar is de naam ener stad in het land der Moabieten; Num. 21:28.

Nu 21.28

26) leunt aan de landpale van Moab).

Of, grenst, stoot, is gelegen.

Judges 1:27

45) Manasse

Versta, den halven stam, wonende in Kana„n; niet, die over de Jordaan in Gilead en Basan woonden.

46) Beth-sean niet,

Dat is, de inwoners van Beth-Sean; gelijk in het volgende verklaard wordt. Beth-Sean lag bij de Jordaan aan de westzijde. Zie Joz. 17:11.

Jos 17.11

47) onderhorige plaatsen,

Dat is, de omliggende plaatsen, onder hetzelve sorterende. Hebreeuws, dochters.

48) Thaanach

Gelegen aan het gebergte Gilboa. Zie ook Joz. 17:11, en Joz. 21:25.

Jos 17.11 21.25

49) Jibleam

Joz. 17:11. Beide deze plaatsen lagen nabij de Middellandse zee.

Jos 17.11

50) wilden wonen

Of, vonden goed, bewilligden, of begonnen. [Hebreeuws, de Kana„niet wilde, enz.] te weten, •f uit moedwil, •f op conditie van tribuut, gelijk sommigen dit uit Richt. 1:28 verklaren. Alzo onder, Richt. 1:35. Zie ook Joz. 17:12.

Jud 1.28,35 Jos 17.12

1 Kings 19:21

49) slachtte het,

Hiermede gaf hij te verstaan dat hij zijn voorgaande beroep van het land te bouwen verliet, nemende met dezen maaltijd tegelijk zijn afscheid van zijn vrienden en maagschap.

50) het gereedschap

Versta, het hout van den ploeg, het juk, de eg, de schoppen en ander werktuig, waarmede hij zijn akkerwerk gedaan had, van welke hij vuur gemaakt heeft, om daarmede het vlees te koken.

Psalms 45:12

35) schoonheid

Wijdlopig beschreven in het Hooglied van Salomo.

36) buig

Of, aanbid hem als de Zoon Gods.

Psalms 137:8

26) O dochter van

Dat is, gij Babylonische natie, gelijk Ps. 9:15; Jer. 51:33. Of, gij inwoners van Babyloni‰. Zie de aantekening bij Hoogl. 2:2.

Ps 9.14 Jer 51.33 So 2.2

27) die verwoest zult

Hebr. gij verwoeste; dat is, die zo zekerlijk zult verwoest worden alsof het nu alreeds geschied ware, dewijl God over u zulks besloten heeft. Of verwoeste; dat is, die waardig zijt en wel verdiend hebt dat gij zoudt verwoest worden, gelijk Ps. 18:4: ik riep den geprezenen Heere aan; dat is, dien Heere, die prijzenswaardig is.

Ps 18.3

28) welgelukzalig

Hij wil zeggen dat een ieder den verstoorder van Babel gelukwensen en grotelijks bedanken zal, dat hij den Babyloni‰rs vergolden heeft hetgeen zij wel verdiend hadden. Zie Jes. 13: ; Jer. 50,51.

29) misdaan hebt.

Of, vergolden hebt. Het Hebr. woord wordt genomen voor weldoen en voor kwaaddoen.

Isaiah 23:12

47) Hij heeft gezegd:

Te weten de Heere God.

48) o gij verdrukte maagd,

Anders: o gij verdrukte maagd der dochter Sidons. Aldus noemt de profeet de stad Tyrus, omdat zij van de Sidoni‰rs eerst gebouwd is. En de profeet noemt hier Tyrus een verdrukte of geschonden maagd, omdat zij voorzeker zou geschonden en verkracht, dat is, verdelgd en uitgeroeid worden.

49) Naar Chittim toe,

Door deze afgekorte manier van spreken wordt te kennen gegeven dat de Tyri‰rs zeer haastig zouden vluchten, inzonderheid naar die van Chittim, of het land der Chitte‰n [want beide kan het Hebreeuwse woord dragen] daaronder verstaande allerlei over zee gelegen plaatsen, als Cilici‰, Griekenland, of Macedoni‰, Itali‰, enz. waarvan ook boven Jes. 23:1.

Isa 23.1

50) ook zult gij

Dat is, gij zult aldaar, waar gij heen vlucht, niet gerust zijn, noch in vrede mogen blijven, maar ook geplaagd en verdreven worden. Zie boven Jes. 23:7. Anders: Gij Chittim, of Chitte‰n, maakt u op, trekt voort, enz. nemende het als een goddelijke aanspraak aan Alexander den Grote met zijn krijgsheir, dat hij zich haasten zou, niet alleen om Tyrus te verderven, maar ook verder tegen de Chalde‰n en Babel te trekken. Zie boven Jes. 23:1.

Isa 23.7,1

Isaiah 47:1

1) af,

Te weten van uw koninklijken stoel; alsof hij zeide: uw koninklijke staat, uwe pracht, uwe heerlijkheid, zal u nu haast benomen worden.

2) zit in het stof,

Of, zet u in het stof, gelijk die te doen plegen, die treuren vanwege enig groot leed, dat hun is overkomen. Zie Job 2:8,13.

Job 2.8,13

3) gij jonkvrouw,

Aldus noemt de profeet het koninkrijk der Babyloni‰rs, dat toen ten hoogste bloeide, en dewijl het tot dezen tijd toe nog van gene vijanden was overheerd geweest, daar het zeer hovaardig op was, zijnde een voorbeeld van het Babel des Nieuwen Testaments of het rijk van den Antichrist.

4) dochter van Babel!

Dat is, gij volk van Babel; zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21

5) er is geen troon

Of, waar geen stoel is, te weten geen koninklijke stoel of troon.

6) gij dochter der Chaldeen!

Dat is, Babylon, dat van de Chalde‰n bewoond wordt.

7) gij zult niet meer genoemd worden

De zin is, uw wellust, dartelheid, overdaad, zal haast een einde nemen en in een ellendigen bedroefden staat veranderen. Hebreeuws, gij zult niet toedoen, dat zij u zullen noemen.

Copyright information for DutKant