Numbers 23:24

Job 24:5

11) woudezels

Dat is, als woudezels, die onder het wild gedierte zeer wild, ontemmelijk en wreed zijn. Vergelijk Gen. 16:12; onder, Job 39:8; Jer. 2:24; Hos. 8:9.

Ge 16.12 Job 39.5 Jer 2.24 Ho 8.9

12) het vlakke veld

Anders, wildernis.

13) hem

Te weten, den boze en geweldige.

14) spijs,

Hebreeuws, brood.

15) jongeren.

Dat is, zijn kinderen, huisvolk en knechten, die hem in het roven ten dienste staan.

Psalms 111:5

6) spijs gegeven;

Dat is, voedsel, gelijk Spreuk. 31:15; Mal. 3:10. Het schijnt dat de psalmist hier ziet op het hemels brood, hetwelk God zijn volk in de woestijn gegeven heeft; Exod. 16:35.

Pr 31.15 Mal 3.10 Ex 16.35

7) Zijn verbond.

Hetwelk Hij met Abraham, Izak en Jakob gemaakt heeft.

Proverbs 30:8

19) ijdelheid

Versta alle wangeloof, dwaling en valsheid in de leer. Alzo is het woord genomen, Klaagl. 2:14; Ezech. 12:24, en Ezech. 13:6,7; Zach. 10:2.

La 2.14 Eze 12.24 13.6,7 Zec 10.2

20) leugentaal

Versta allerlei valsheid, huichelarij, bedrog, vleiing, uitstrijking, snoodheid en verkeerdheid in het leven; alzo Ps. 4:3, en Ps. 62:5; boven Spreuk. 19:22, en Spreuk. 23:3.

Ps 4.2 62.4 Pr 19.22 23.3

21) verre van mij;

Te weten door de verlichting en heiligmaking van uwen Geest. Dit is het eerste dat hij begeert.

22) armoede

Dit is de tweede begeerte.

23) mijns bescheiden deels;

Zie Job 23:12.

Job 23.12

Malachi 3:10

32) in het schathuis,

Dat is, in mijne schatkamer, waar men bijeen bewaarde al hetgeen tot onderhoud van den godsdienst behoorde. Zie 1 Kron. 26:20; Neh. 10:38.

1Ch 26.20 Ne 10.38

33) beproeft Mij nu daarin,

Te weten, of Ik u niet zal zegenen, als gij de tienden, en alles wat tot mijn godsdienst behoort, oprechtelijk levert.

34) opendoen zal

Te weten, ter bekwamer tijd. De zin is: Dan zal Ik ulieden overvloedigen en tijdigen regen geven.

35) de vensteren des hemels,

Of, sluizen; zie Gen. 7.:11.

Ge 7.11

36) zegen

Zegen is hier te zeggen vruchtbaren en overvloedigen regen.

37) afgieten,

Hebr. ijdelen, of ijdel maken. De zin is: In zulk een overvloed, dat het zal schijnen dat Ik al mijne schatkamers ijdel of ledig maak.

38) zodat er geen [schuren] genoeg wezen zullen.

Hebr. tot niets genoeg. De zin is: Ik zal ulieden zoveel vruchten en overvloed geven, dat gij ze niet allen zult kunnen inzamelen, noch schuren en vaten genoeg hebben om dezelve daarin te laten.

Copyright information for DutKant