Numbers 25:2
4) zij nodigden het volk Te weten, de dochters der Moabieten. 5) harer goden; Anders, van haren God; te weten, Bal-Peor. 6) het volk Te weten, een deel des Isralietischen volks. 7) at, Alzo gemeenschap hebbende met hare afgoderij, 1 Cor. 10:18, hiervoor had God de HEERE hen gewaarschuwd; Exod. 34:14. 1Co 10.18 Ex 34.14Psalms 115:5
Jeremiah 10:5
11) palmboom Stijf, of strak overeind staande, van evendrachtig geslagen platen rechtop gemaakt, alsof zij leven hadden en spreken wilden, maar kunnen geen werk van een levend mens doen, gelijk volgt. 12) dicht werk, Zie Exod. 25:31. Ex 25.31 13) moeten Hebreeuws, dragende worden zij gedragen. 14) kwaad doen, Hunne vijanden niet beschadigen, noch hunne vrienden helpen. Vergelijk Deut. 32:31. De 32.31Jeremiah 10:10
29) de Waarheid, Anders: de Heere is waarachtig God; of, [in] waarheid; dat is, waarlijk, waarachtiglijk. 30) levende Die allereigenlijkst gezegd mag worden te leven, als hebbende van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn onbegrijpelijk, goddelijk leven en wezen in en van zichzelven, en levendmakende wien en wat Hij wil, als zijnde de fontein en auteur des levens; zie Joh. 5:21,26, enz.; waarom Hij alleen als God behoort gekend en geerd te worden. Joh 5.21,26 31) eeuwig Hebreeuws, Koning der eeuwigheid. Vergelijk 1 Tim. 1:17. 1Ti 1.171 Corinthians 12:2
3) tot de stomme Om die te dienen en hen van toekomende dingen te vragen, die noch leven, noch verstand, noch spraak hebben; zie Ps. 115:4,5,6,7; Hab. 2:18. Ps 115.4,5,6,7 Hab 2.18 4) heengetrokken, Namelijk als domme beesten u latende verleiden door allerlei leugens en bedriegerijen. Zie dergelijke 2 Tim. 2:26. 2Ti 2.26 5) naardat gij geleid Namelijk van de afgodische papen, waarzeggers en andere instrumenten des duivels, de ene tot den enen, de andere tot den anderen afgod.1 Thessalonians 1:9
23) zij Namelijk de gelovigen, die uit andere landen of gemeenten tot ons komen. Zie 1 Thess. 1:7. 1Th 1.7 24) hoedanigen Hoe vlijtig en ijverig gij ons tot u hebt ingelaten, en het woord des Evangelies hebt aangenomen. Zie Hand. 17:4. Ac 17.4 25) van de Dat is, van den dienst der afgoden. 26) den levenden Door den eersten titel wordt God van de stomme beelden en andere levenloze schepselen, die de heidenen dienden, onderscheiden; door den anderen titel van de versierde goden, die uit de mensen of andere levende schepselen van hen tot afgoden waren opgeworpen.
Copyright information for
DutKant