Numbers 27:21

27) van Urim,

Zie hiervan Exod. 28:30; Lev. 8:8. Hierdoor werd God over twijfelachtige en zeer gewichtige zaken extra-ordinair raad gevraagd. Zie boven de aantekeningen Num. 27:5; maar anders moesten ordinairlijk de oversten zich houden aan het geschreven woord en den geopenbaarden wil van God, Deut. 17:19; Joz. 1:7,8.

Ex 28.30 Le 8.8 Nu 27.5 De 17.19 Jos 1.7,8

28) naar zijn mond

Dat is, naar het bevel en voorschrift des HEEREN zullen zij ook in hun beroeping hun schuldigen plicht doen. Vergelijk boven de aantekeningen op Num. 27:17.

Nu 27.17

Judges 1:1

1) vraagden,

Door den hogepriester, met den efod bekleed zijnde. Zie hiervan Gods bevel, Num. 27:21, en vergelijk onder Richt. 20:18; 1 Sam. 23:9.

Nu 27.21 Jud 20.18 1Sa 23.9

1 Samuel 23:2

4) vraagde den HEERE,

Vermoedelijk door den profeet Gad, [die bij hem was, 1 Sam. 22:5], of door Abjathar, die bij David kwam toen hij naar Kehila trok, 1 Sam. 23:6.

1Sa 22.5 23.6

1 Samuel 23:6

10) het geschiedde,

Anders, het was geschied.

11) dat hij afkwam met den efod in zijn hand.

Dat is, toen hij haastelijk vluchtte, nam hij den efod mede in zijn hand, in welken de urim en thummim waren, door welke men den Heere vraagde, Exod. 28:30. Anders, dat de efod hem in zijn hand kwam.

Ex 28.30

1 Samuel 28:6

12) vraagde den HEERE;

Te weten, door enigen profeet, want Abjathar was dezen tijd bij David, met den efod, waar de urim en thummim, door welke men den Heere vraagde, in waren. Zie boven, 1 Sam. 23:6, en 1 Sam. 30:7.

1Sa 23.6 30.7

13) noch door

In het Hebreeuws staat voor noch driemaal ook. Waarop men moet verstaan het woordje niet, uit het voorgaande, hetwelk tezamen zoveel is als noch.

14) dromen,

Zie Num. 12:6.

Nu 12.6

15) de urim,

Zie Num. 27:21.

Nu 27.21

16) door de profeten.

Dat is, noch door gewoonlijke, noch op een bijzondere wijze.

2 Samuel 2:1

1) vraagde,

Zie Richt. 1:1; 1 Sam. 23:6,9 en 1 Sam. 30:7,8.

Jud 1.1 1Sa 23.6,9 30.7,8

2) Hij zeide:

De HEERE.

3) Hebron.

Gelegen in Juda, niet ver van het westerse gebergte, en A„rons kinderen toege‰igend. Zie Gen. 13:18; Joz. 21:10,11,13, waaruit afgenomen wordt dat wel David voor zijn persoon aldaar gewoond en hof gehouden heeft, maar zijn volk zich onthouden in de naastgelegen steden plaatsen, [gelijk onder, 2 Sam. 2:3], om de priesters en Levieten, wien deze stad van den stam Juda gegeven was, in hun bezit niet te benauwen.

Ge 13.18 Jos 21.10,11,13 2Sa 2.3

2 Chronicles 18:7

9) niets goeds,

Alzo 1 Kon. 22:8. Hebreeuws, niet ten goede, maar ten kwade. Welk evenveel is alsof hij zeide: Hij profeteert mij niets, dat mij tot eer, vermaak, of profijt strekken mocht, maar al wat dient tot mijn schande, ongenoegen en schade. Zo oordeelt deze afgodendienaar van al hetgeen de profeet hem tot nalating van zijn valsen godsdienst en zondig leven voorgedragen had.

1Ki 22.8

10) altijd kwaad;

Hebreeuws, al zijn dagen; dat is, zo lang en dikwijls als hij in zijn leven mij iets geprofeteerd heeft.

Copyright information for DutKant