Numbers 33:46
Song of Solomon 3:6
14) Wie is zij, Dit is ene verwondering der zwakgelovigen, sprekende van de kerk, als van het volk Isral, dat uit de woestijn opging naar het beloofde land, zich verwonderende over de vrijmoedigheid en heerlijkheid der kerk, nadat zij ontworsteld was uit de verdrukking en zware aanvechting, waarvan boven, Hoogl. 2: gesproken is, alsook in het begin van Hoogl. 3. 15) de woestijn, Bij de woestijn wordt hier verstaan de verwoesting van de uiterlijke gedaante der kerk, zo door tirannie als door ketterij, scheuring en zware ergernissen; gelijk het woord woestijn ook genomen wordt Jes. 32:15; Openb. 12:6. Isa 32.15 Re 12.6 16) als rookpilaren, Als een sterke rook, die recht opgaat, gelijk een pilaar, of palmboom, welke betekenis het Hebreeuwse woord ook heeft. Dit betekent de vrijmoedigheid der kerk in het oefenen van den waren godsdienst, zonder dien na te laten uit vrees der boze mensen, of andere inzichten; Hebr. 12:1. Heb 12.1 17) mirre Door mirre en wierook moet men verstaan de verdiensten van Jezus Christus, die God den Vader een welriekende reuk zijn, Ef. 5:2; Openb. 8:3,4,5. Eph 5.2 Re 8.3,4,5 18) poeder Men kan bij dit poeder verstaan de vruchten der wedergeboorte, alsook, en inzonderheid, de gebeden en dankzeggingen der gelovigen; Mal. 1:11. Mal 1.11 19) des kruideniers? Of, der drogisten. Anders: der apothekers, der parfumeriebereiders.Jeremiah 2:2
1) Jeruzalem Dat is, van de inwoners van Jeruzalem, gelijk Jer. 1:3, enz. Jer 1.3 2) Ik gedenk Hebr. Ik gedenk u, enz.; zie Ps. 79:8. Ps 79.8 3) uwer jeugd Dat is, der weldadigheid, of goedertierenheid, die Ik u bewezen heb in uwe jeugd: alzo, der liefde van uwe ondertrouw; dat is, die Ik u bewezen heb als Ik u trouwde, dat is, als Ik u eerst tot mijn volk aannam in Egypte, en daarna mijn verbond met u maakte aan Horeb; verg. Ezech. 16:8,22, en zie, aangaande de manier van spreken, Ps. 59:11, en Ps. 106:4; Jes. 26:11; idem onder Jer. 51:35; Joel 3:19; Obad. 1:10; Jona 2:8, met de aantekening aldaar, enz. Eze 16.8,22 Ps 59.10 106.4 Isa 26.11 Jer 51.35 Joe 3.19 Ob 1.10 Jon 2.8 4) onbezaaid Verg. onder Jer. 2:6. Jer 2.6Jeremiah 2:6
10) zeiden niet: Te weten, bij zichzelven, dat is, dachten niet, alzo Jer. 2:8. Jer 2.8 11) wildernissen Hebr. der wildernis en des kuils, of der groeve; dat is woest en kuilachtig, dat is onslecht, oneffen, ongebaand; sommigen verstaan door den kuil het graf; dat is, zulk een land, waarin, vermits gebrek van alles Jer. 2:2, voor de doortrekkenden niet dan de dood en het graf te verwachten was, tenware God het wonderlijk voorzien had. Jer 2.2 12) schaduw des doods, Zie Ps. 23:4. Ps 23.4Ezekiel 6:14
37) de woestijn Men meent dat deze woestijn gelegen is geweest in het land der Moabieten, zeer afgrijselijk vanwege haar buitengewone woestheid, waardoor de Isralieten passeerden als ze eerst in het land Kanan zouden komen; Num. 33:47; Jer. 48:22. Nu 33.47 Jer 48.22 38) Diblath henen, Ene stad in het voorgemelde land der Moabieten, zo men meent, anders genaamd Diblatham; Jer. 48:22. Jer 48.22Ezekiel 16:5
12) Geen oog had medelijden over u, Te weten niet alleen omdat zij niet wilden, maar ook niet konden. Hebreeuws, geen oog spaarde, of verschoonde over u. 13) van deze dingen te doen, Te weten, die aan een zodanig nieuwgeboren kind noodzakelijk tot zijn behoud gedaan moet worden. 14) zijt geworpen geweest Dat is, als van allen verlaten en van niemand te helpen dan van God. 15) van uw ziel, Want arglistig is het hart meer dan enig ding, ja dodelijk is het; Jer. 17:9. Het bedenken van het vlees is vijandschap tegen God, Rom. 8:7, en hij geheel als een made en worm, Job 25:6, ja lichter dan de ijdelheid, Ps. 62:10. Jer 17.9 Ro 8.7 Job 25.6 Ps 62.9Ezekiel 16:7
20) tien duizend, Dat is, tot een zeer grote menigte. Zie Exod. 1:7, en Exod. 12:37. Een zeker getal voor een onzeker. Ex 1.7 12.37 21) grote sierlijkheid; Hebreeuws, tot een sierlijkheid de sierlijkheden; dat is, tot zeer grote of de allermeeste frisheid. Zie van deze manier van spreken, Lev. 2:3. Versta dit van een geestelijke sierlijkheid en frisheid, welker oorzaak zie Deut. 7:7,8, en is vervolgens voortgekomen uit de eerste weldaad hier vermeld, begrepen in de belofte des levens, boven Ezech. 16:6. Le 2.3 De 7.7,8 Eze 16.6 22) naakt en bloot. Hebreeuws, naaktheid. Versta, de beroving der oorspronkelijke gerechtigheid en de ledigheid van al het zaligmakend goed. Zie van de geestelijke naaktheid ook Openb. 3:17. Re 3.17
Copyright information for
DutKant