Obadiah 11

28) stondt,

Om uwe lust te scheppen in het aanschouwen van de ellende uwer broeders.

29) de uitlander

De Babyloni‰rs met hun krijgsvolk; waaruit men afnemen kan dat Obadja dit geprofeteerd heeft omtrent of na de inneming van Jeruzalem en de wegvoering van het volk naar Babel, ten tijde als Jeremia te Jeruzalem, •f onder de overgebleven Joden in Juda •f in Egypte, en Ezechiel in Babel, onder de gevangen Joden profeteerden.

30) heir gevangen voerden,

Of, vermogen, te weten van Jakob; verg. Obad. 1:13,20.

Ob 1.13,20

31) Jeruzalem het lot wierpen,

Dat is, den buit en de gevangenschap. Zie Joel 3:3.

Joe 3.3

32) van hen.

Als een Chalde‰r, vreemde en vijand.

Obadiah 13

37) gij,

Wien het, als bloedverwant, niet betaamt te doen wat de vreemden en vijanden doen.

38) kwaad,

Dat is, ellende, kwaad der straf. Zie Gen. 19:10.

Ge 19.10

39) aan zijn heir,

Jakobs heir, of vermogen, gelijk Obad. 1:11. Zij hebben ongetwijfeld beide gedaan, slaande hunne handen aan hunne personen, gelijk volgt, en aan hunne goederen; verg. Gen. 37:22 met de aantekening aldaar.

Ob 1.11 Ge 37.22
Copyright information for DutKant