Proverbs 1:4

10) slechten

Dit woord is somtijds in het kwade genomen voor degenen, die door hunne domheid lichtelijk geloven, zich lichtelijk laten omzetten en van het goede verleiden. Zie Job 5:2. Alzo onder Spreuk. 1:22,23, en Spreuk. 7:7, en Spreuk. 8:5, en Spreuk. 14:15,18. Somtijds is het Hebreeuwse woord in het goede genomen voor degenen, die leerzaam, onnozel, eenvoudig en rechtuit zijn, en lichtelijk van de bozen bedrogen en beschadigd zouden worden, tenware dat God op wien zij vertrouwen, hen gelijk een vader bewaarde; Ps. 19:8, en Ps. 116:6, onder, Spreuk. 19:25; Matth. 10:16.

Job 5.2 Pr 1.22,23 7.7 8.5 14.15,18 Ps 19.7 116.6 Pr 19.25 Mt 10.16

11) kloekzinnigheid

Dit woord is hier in het goede genomen voor een kloek, wakker, fijn en scherp verstand, gelijk onder Spreuk. 8:5,12, en Spreuk. 19:25. Elders is het genomen in het kwade voor arglistigheid en snode schalkheid, gelijk Exod. 21:14; Joz. 9:4; Job 5:12, en Job 15:5.

Pr 8.5,12 19.25 Ex 21.14 Jos 9.4 Job 5.12 15.5

12) jongeling

Zo in jaren als in verstand.

13) wetenschap

Versta, niet een blote kennis der dingen, die men weten moet, maar ook de redenen daarvan.

14) bedachtzaamheid.

Dat is, een kloek en vernuftig bedenken, verenigd met zonderlinge voorzichtigheid. Alzo onder Spreuk. 2:11, en Spreuk. 3:21. Zie de aantekening Job 21:27.

Pr 2.11 3.21 Job 21.27

Proverbs 12:23

65) bedekt

Dat is, hij giet ze niet door lichtvaardige en opgeblazen praat uit, om zichzelven daarmede ten toon te stellen.

66) dwaasheid

Dat is, allerlei onwetendheid en dwaling, rakende het geloof en den wandel der mensen.

Copyright information for DutKant