Proverbs 11:1

1) bedriegelijke

Hebreeuws, waag des bedrogs. Alzo Hos. 12:8; Amos 8:5; idem wagens der ongerechtigheid, Micha 6:11. Het tegendeel zijn de wagen der gerechtigheid; Lev. 19:36; Job 31:6.

Ho 12.7 Am 8.5 Mic 6.11 Le 19.36 Job 31.6

2) den HEERE

Hebreeuws, des Heeren gruwel; dat is, die God voor een gruwel houdt; zie Deut. 17:1, en boven Spreuk. 3:32.

De 17.1 Pr 3.32

3) weegsteen

Dat is, gewicht; zie Lev. 19:36.

Le 19.36

4) welgevallen.

Dat is, Hem welbehagende en aangenaam, zie boven Spreuk. 10:32.

Pr 10.32

Proverbs 16:11

26) rechte

Hebreeuws, een balans des gerichts, of rechts; dat is, een rechte waag, enz. Alzo Lev. 19:36, waag der gerechtigheid; dat is rechte waag.

Le 19.36

27) waag

Door dit woord verstaan vele overzetters een grote balans, en door de volgende weegschaal de kleine, die men in de hand houdt, en dat overmits God gezegd wordt de bergen te wegen met de waag, maar de heuvelen, die minder zijn, met de weegschaal; Jes. 40:12. Sommigen verstaan Spreuk. 16:11 als figuurlijk gesproken van al de delen en werken des gerichts.

Isa 40.12 Pr 16.11

28) des HEEREN;

Te weten, welgevallen, gelijk staat boven Spreuk. 11:1; of zijn werk, gelijk in de volgende woorden van Spreuk. 16:11. Anders: zijn van den Heere.

Pr 11.1 16.11

29) weegstenen

Dat is, gewicht. Alzo boven Spreuk. 11:1; zie Lev. 19:36.

Pr 11.1 Le 19.36

30) zaks

Of, buidels; te weten, waarin zij hunne stenen staken, opdat zij te minder verslijten, of breken zouden. Vergelijk Deut. 25:13; Micha 6:11.

De 25.13 Mic 6.11

31) Zijn werk.

Te weten, dat Hij heeft geboden en dat Hem behaagt. Versta, gelijk ze zijn, zo ze behoren.

Copyright information for DutKant