Proverbs 11:17

47) goedertieren

Hebreeuws, een man der goedertierenheid, of goedgunstigheid, of weldadigheid. Alzo een man der wetenschap; dat is, een vernuftig en verstandig man, onder Spreuk. 24:5; een man der waarheid of trouw; dat is, waarachtig of getrouw, Neh. 7:2; een man des vredes; dat is, die vreedzaam is, Ps. 41:10; mannen der heiligheid; dat is heiligen, Exod. 22:31, enz. Vergelijk Job 11:11.

Pr 24.5 Ne 7.2 Ps 41.9 Ex 22.31 Job 11.11

48) doet

Het Hebreeuwse woord betekent somtijds iemand goeddoen, gelijk hier Ps. 13:6; Jes. 63:7; somtijds kwaad doen; gelijk Jes. 3:9. Eigenlijk betekent het vergelden, hetzij in het goede of in het kwade. Zie 2 Kron. 20:11.

Ps 13.5 Isa 63.7 3.9 2Ch 20.11

49) zijn ziel

Dat is, zichzelven; zie 1 Kon. 19:4.

1Ki 19.4

50) beroert

Te weten, niet alleen door onnodige bekommering, maar ook door weigering van de nodige behoefte des voedsels, der kleding en woning.

Copyright information for DutKant