Proverbs 13:21

49) Het kwaad

Te weten, der straf, waarvan zie Gen. 19:19, en vergelijk boven Spreuk. 5:22,23. Anderen verstaan het kwaad der schuld, dat is, de zonde, waardoor de bozen gejaagd worden totdat zij in de straffen vallen en vergaan.

Ge 19.19 Pr 5.22,23

50) zal men goed

Of, zal goed vergolden worden. Versta, het goed van het tegenwoordige en het toekomende leven; 1 Tim. 4:8.

1Ti 4.8

Proverbs 19:29

84) Gerichten

Dat is straffen, zo goddelijke, als menselijke, tijdelijke als eeuwige. Alzo Ps. 119:120; Jer. 48:47; Luk. 24:20; Rom. 13:2.

Ps 119.120 Jer 48.47 Lu 24.20 Ro 13.2

Proverbs 24:20

44) beloning

Versta, geen goede of gewenste beloning, of geen goed einde. Zie boven Spreuk. 18:22. Hebreeuws, achterste, of uiterste, of einde. Dan, het Hebreeuwse woord is ook voor loon genomen. Zie boven Spreuk. 23:18. Anders: nakomelingen; zal gene nakomelingen hebben, en zo hij ze krijgt, zullen ze vergaan; waarop het volgende in Spreuk. 24:20 van sommigen geduld wordt.

Pr 18.22 23.18 24.20

45) de lamp

Zie boven Spreuk. 20:20, Job 18:6.

Pr 20.20 Job 18.6
Copyright information for DutKant