Proverbs 17:17

49) Een vriend

Te weten, die een oprecht vriend is, dat is die weldadigheid en trouw aan zijnen vriend doet, Gen. 24:49, en die waarheid en vrede liefheeft; Zach. 8:19.

Ge 24.49 Zec 8.19

50) te aller tijd

Niet alleen in voorspoed, maar ook in tegenspoed.

51) een broeder

Dat is, die ware broederlijke liefde bewijst om zijnen vriend uit den nood te helpen, of immers daarin enige verlichting hem naar zijn vermogen toe te brengen.

52) geboren.

Dat is, door Gods voorzienigheid toegeschikt en tevoorschijn gebracht, alzo dat in de benauwdheid geopenbaard wordt wie een rechte broeder is. Anders: een broeder is tegen de benauwdheid geboren; te weten, om in dezelfde bij te staan, of en hij [te weten, een vriend] wordt een broeder in de benauwdheid geboren.

Proverbs 18:19

48) wederspanniger

Of, meer door overtreding verstoord, te weten, tegen zijnen broeder, van wien hij meent verongelijkt te zijn en daarom met hem in twist is.

49) sterke stad;

Te weten, tegen haren prins of enigen heer aan welken zij zich niet wil overgeven, noch met hem vrede maken, steunende op hare sterkte. Hebreeuws, stad der sterkte.

50) geschillen

Te weten, tussen de broeders en nabestaande vrienden.

51) zijn als een grendel

Dat is, zij houden zeer vast en sluiten de twistige broeders doorgaans van elkander.

Proverbs 18:24

62) Een man,

Hebreeuws, een man der vrienden; dat is, die vrienden heeft.

63) vriendelijk te houden;

Te weten, met degenen, waarmede hij in vriendschap getreden is.

64) aankleeft

Dat is, in den nood nader bijblijft en trouwelijker bijstaat.

Proverbs 19:7

17) broeders

Dat is, die hem in maagschap bestaan, hoewel niet toegedaan in oprechte en ongeveinsde liefde.

18) armen

Dat is, desgenen, die verarmd is en afgegaan van goed.

19) haten hem;

Dat is, verlaten hem, even alsof zij hem haatten; of zij hebben hem minder lief dan voordat hij arm was. Zie Gen. 29:31.

Ge 29.31

20) zijn vrienden

Dat is, zijne bekenden en metgezellen, hoewel maar in schijn. Want hoedanig een ongeveinsd vriend is, zie boven Spreuk. 17:17, en Spreuk. 18:24.

Pr 17.17 18.24

21) Hij

Te weten, de arme.

22) loopt

Te weten, zijne broeders en vrienden.

23) woorden,

Te weten, waardoor hij hen om hulp roept.

24) niets zijn.

Dat is, van gene kracht of waarde, overmits zij niet aangenomen, maar veracht worden. Of, [maar] zij, te weten, de broeders en vrienden, zijn dezelve niet; te weten, waardoor zij zich uitgaven, eer de verarmde uit oorzaak zijner armoede hen naliep. Anders: hij volgt woorden, die niet zijn; dat is, hij steunt op de beloften, die zij hem gegeven hebben eer hij arm werd, die van gene waarde zijn.

Copyright information for DutKant