Proverbs 29:24

58) haat

Dat is, in zijn eigen vijand, zich aanbrengende grote schande en schade. Zie gelijke manieren van spreken boven Spreuk. 8:36, en de aantekening.

Pr 8.36

59) hij hoort

De zin is, dat hij gemaand zijnde van den rechter met be‰ediging en vervloeking desgenen, die den dief weet en niet te kennen geeft, nochtans daar hij hem weet, dien loochent te weten. Anders: [alzo] die een vloek hoort en niet te kennen geeft, [gelijk er staat Lev. 5:1], die haat ook zijne ziel.

Le 5.1

John 20:29

49) zalig [zijn zij],

Dat is, immers zo zalig; omdat zij door het woord, zonder gezien te hebben, geloven, hetwelk met de natuur des geloofs beter overeenkomt. Zie Hebr. 11:1; 1 Petr. 1:?.

Heb 11.1
Copyright information for DutKant