Proverbs 30:15

39) De

Door gelijkenissen wordt hier nu afgemaaid de onverzadelijke begeerlijkheid dergenen, die in Spreuk. 30:14 zijn voorgesteld geweest.

Pr 30.14

40) bloedzuiger

Versta, een dikken waterworm, anders ook echel (bloedzuiger) genaamd, die in poelen en moerassen is, hebbende een scherpe tong, in twee takken gekliefd, waarmede hij, aan een lichaam gevoegd zijnde, deszelfs vel doornijpt, en dan zoveel bloed intrekt dat hij vanzelf daarvan afvalt, zijnde de lust wel niet verzadigd, maar het lichaam zo opgevuld, dat het niet meer vermag. De gelijkenis is wel te verstaan.

41) dochters:

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk dochters, maar het is ook voor takken genomen, omdat zij als dochters zijn van den stam, waaruit zij voortkomen; Gen. 49:22. Versta hier, de gespleten tong, waarvan in de voorgaande aantekening gemeld is.

Ge 49.22

42) Geef, geef!

Dat is, van welke elk een zegt geef, of breng, of die beide zo genoemd mogen worden, om hunne onverzadelijkheid daarmede uit te drukken.

43) drie dingen

Zie boven Spreuk. 6:16.

Pr 6.16

43) vier zeggen

Zie boven Spreuk. 6:16.

Pr 6.16

Micah 7:3

12) Om [met] beide handen wel dapper kwaad te doen,

Of, de handen zijn tot kwaad, om goed te doen, [dat is, iemands zaak te bevorderen] eist de vorst [te weten, geschenken] en de rechter [te weten, eist] tot vergelding. Of, ten kwade zijn de handen zeer kloek, enz. Of, opdat beide handen, enz. kwaad mogen doen. Of, beide handen [zijn er op uit, of zijn bezig], om dergelijk, [of] dapperlijk, meesterlijk, kunstiglijk kwaad te doen, dat is te beschadigen. Zij zijn met al hun verstand leggen zij zich daarop. Van het Hebr. woord, dat hier is overgezet wel dapper, zie Jona 4:4.

Jon 4.4

13) eist de vorst,

Te weten, giften, geschenken. Verg. Hos. 4:18.

Ho 4.18

14) vergelding;

Dat is, om geschenken.

15) grote spreekt

Zie 2 Kon. 25:9.

2Ki 25.9

16) verderving

Dat is, hij durft wel onbeschaamd spreken wat verdriet, schade en jammer hij voorheeft anderen aan te doen; of hetgeen waardoor hij zijn eigen ziel in het verderf brengt.

17) ziel,

Dat is, waar bij lust of begeerte toe heeft, wat hem slechts lust dat durft hij zeggen, bedenken en doen. Zie Ps. 27:12, en verg. Micha 2:2.

Ps 27.12 Mic 2.2

18) draaien ze dicht ineen.

Te weten, de schenderij. Gelijk men verscheidene kleine koorden of zelen tezamen draait om een dik touw daarvan te maken, alzo draaien zij hun schendige praktijken met elkander vast en dicht ineen, samenspannende met elkander, en zich verbindende, sterkende, om zonder fout hunne boosheid uit te werken. Verg. Pred. 4:12; Ps. 129:4; Jes. 5:18.

Ec 4.12 Ps 129.4 Isa 5.18
Copyright information for DutKant