Proverbs 6:8

13) brood

Versta, korengraantjes, welke zij beknabbelt en met bijten doorsnijdt, opdat zij niet uitschieten zouden, ten einde zij tegen den winter daarvan hare provisie hebben mocht, uit welke oorzaak zij bij de Hebre‰n nemalah genaamd wordt van namal, hetwelk is besnijden, afsnijden.

Proverbs 12:4

11) kloeke

Dat is, verstandige, deugdzame en wel huishoudende. Hebreeuws, ene vrouw der kloekheid. Zie van het Hebreeuwse woord Gen. 47:6.

Ge 47.6

12) kroon

Dat is, sieraad en heerlijkheid. Zie van het woord kroon in dezen zin genomen, Job 19:9.

Job 19.9

13) heren;

Dat is, mans. Alzo Exod. 21:3; Jo‰l. 1:8.

Ex 21.3 Joe 1.8

14) die beschaamt

Te weten, zichzelve en haren man, door hare onverstandigheid, ongeschikte manieren en achteloze huishouding. Vergelijk boven Spreuk. 10:5.

Pr 10.5

15) is als verrotting

Dat is, ene kwelling in het binnenste zijner ziel en tering in het binnenste zijns lichaams, omdat hij zijne schande altijd voor ogen ziet. Zie dezelfde gelijkenis onder Spreuk. 14:30; Hab. 3:16, en dergelijke; Ps. 42:11; idem het tegendeel, Ps. 51:10.

Pr 14.30 Hab 3.16 Ps 42.10 51.8

Proverbs 14:35

91) knecht;

Zie Gen. 20:8.

Ge 20.8

92) die beschaamd

Te weten, zijn koning en zichzelven. Vergelijk boven Spreuk. 10:5.

Pr 10.5

Proverbs 17:2

3) die beschaamd

Vergelijk boven Spreuk. 10:5.

Pr 10.5

4) in het midden

De zin is dat hij onder de broeders van den beschaamden zoon ook een deel van het erfdeel wegdragen zal. Anderen verstaan dat hij als gouverneur zal zijn van de kinderen en van zulk aanzien, dat hem ook het beleid hunner goederen, en vervolgens het bedelen hunner erfenissen, zal toevertrouwd worden.

Proverbs 19:26

75) Wie den vader

Te weten, zijn eigen vader of moeder.

76) verwoest,

Dat is, bloot en berooid maakt; zie van het Hebreeuwse woord ook Richt. 5:27. Of, die den vader verwoest, verjaagt de moeder, hij is een zoon, enz.

Jud 5.27

77) beschaamd

Zie boven Spreuk. 10:5.

Pr 10.5

Proverbs 28:7

17) der vraten

Zie van deze ook Deut. 21:20, en boven Spreuk. 23:20,21; en versta onder hetzelve alle grove overtreders der wet.

De 21.20 Pr 23.20,21

18) metgezel

Dat is, voeder en onderhouder. Hebreeuws, weider. Vergelijk boven Spreuk. 13:20.

Pr 13.20

19) beschaamt

Zie boven Spreuk. 10:5. Onder den naam des vaders begrijp ook de moeder. Zie boven Spreuk. 15:20.

Pr 10.5 15.20
Copyright information for DutKant