Psalms 1:3

11) Waterbeken

Hebr. eigenlijk, waterscheidingen, of verdelingen der wateren; dat is, stromen, armen, hier en daar heen vlietende. Verg. Ps. 46:5. Spreuk. 5:16.

Ps 46.4 Pr 5.16

12) zijn tijd

Dat is, ter rechter tijd, in zijn seizoen. Alzo Lev. 26:4. Ps. 104:27; Ps. 145:15. Jer. 5:24.

Le 26.4 Ps 104.27 145.15 Jer 5.24

13) blad

Of loof. Het afvallen der bladeren is vergezelschapt met het verwelken, daarom zetten het sommigen over, verwelkt niet. Verg. Jes. 34:4.

Isa 34.4

14) hij doet

De rechtvaardige, die bij den boom vergeleken is.

15) gelukken

Of, bestaan, gedijen; of [daarin] zal hij voorspoedig zijn. Verg. Gen. 39:2. 2 Kron. 31:21; 2 Kron. 32:30. en zie Rom. 8:28. Sommigen duiden dit op de boom, bij welken de rechtvaardige wordt vergeleken, aldus; Al wat hij voortbrengt [Hebr. maakt of doet] zal wel gedijen; omdat het Hebreeuwse woord maken van het voortbrengen der vruchten elders gebruikt wordt. Zie Jes. 5:4,10. Jer. 12:2; Jer. 17:8. en verg. Matth. 3:8,10.

Ge 39.2 2Ch 31.21 32.30 Ro 8.28 Isa 5.4,10 Jer 12.2 17.8 Mt 3.8,10

Isaiah 56:3

Daniel 4:20

53) De boom,

Dit is de uitlegging van het eerste deel van den droom, verhaald boven Dan. 4:10,11.

Da 4.10,11

54) wiens hoogte tot aan den hemel reikte,

Dat is, die alles vervulde.

55) die over het ganse aardrijk gezien werd;

Zie boven Dan. 4:11.

Da 4.11

Daniel 4:22

59) Dat zijt gij,

Die boom zijt gij. Het teken wordt gegeven de naam van het betekende ding.

60) uw grootheid is zo gewassen,

Daar waren te dien tijde nog wel enige koningen in de wereld, maar hunne macht was nergens naar te vergelijken bij de macht en heerschappij van dezen koning.

61) dat zij reikt aan den hemel,

Dat is, dat zij zich wijd en breed uitstrekt; een overtollige manier van spreken.

Matthew 7:17-19

11) een kwade boom

Grieks, een verrotte boom.

Copyright information for DutKant