Psalms 1:6

18) kent den weg

Dat is, bemint, heeft er behagen in, kent voor goed, draagt er zorg voor. Verg. Gen. 18:19. Deut. 2:7. Ps. 31:8; Ps. 101:4. Nah. 1:7. Matth. 7:23; Matth. 25:12. 1 Thess. 5:12.

Ge 18.19 De 2.7 Ps 31.7 101.4 Na 1.7 Mt 7.23 25.12 1Th 5.12

2 Timothy 2:19

60) Evenwel

Namelijk hoewel sommigen van de waarheid afwijken, en sommiger geloof verdorven wordt, zo moeten wij ons daaraan niet stoten, alsof der uitverkorenen zaligheid in het onzeker stond, daar daaruit blijkt, dat de zodanigen niet geweest zijn uit het getal der uitverkorenen, die niet kunnen verleid worden; Matth. 24:24.

Mt 24.24

61) het vaste fondament Gods

Dat is, het voornemen Gods der eeuwige verkiezing, hetwelk vast en onveranderlijk is, Jes. 14:27, en Jes. 46:10; Mal. 3:6; Jak. 1:17, en gelijk een wel gelegd fondament, de zaligheid der uitverkorenen steunt; en dit fondament wordt gesteld tegen hetgeen tevoren gezegd is, dat sommiger geloof verkeerd of omgekeerd wordt, gelijk een huis, dat geen vast fondament heeft. Zie Matth. 7:24, enz.; Luk. 10:20.

Isa 14.27 46.10 Mal 3.6 Jas 1.17 Mt 7.24 Lu 10.20

62) staat, hebbende

Dat is, is bestendig, vast en zeker; 1 Cor. 16:13; 2 Cor. 1:24; Filipp. 1:27, en Filipp. 4:1.

1Co 16.13 2Co 1.24 Php 1.27 4.1

63) dit zegel: De Heere

Da tis, dit teken, waarmede het boek des levens, in hetwelk de namen der uitverkorenen zijn geschreven, als met een zegel bevestigd is; en waarmede het getal der uitverkorenen in de voorwetenschap Gods, als in een toegesloten boek verzegeld is, Openb. 22:10. Of waardoor bekend gemaakt wordt of iemand van God is uitverkoren of niet; Openb. 7:3,4.

Re 22.10 7.3,4

64) kent degenen, die

Dat is, weet, wie Hij voor de Zijnen houdt, uitverkoren heeft en liefheeft, Ps. 1:6; Matth. 7:23; Joh. 13:18; en maakt ook dikwijls, dat sommigen die van de mensen voor uitverkorenen aangezien waren, door hun afwijking van de gezonde leer en tot goddeloosheid vervallende, bekend worden zodanigen nimmer geweest te zijn. Zie Num. 16:5, en 1 Joh. 2:19.

Ps 1.6 Mt 7.23 Joh 13.18 Nu 16.5 1Jo 2.19

65) die den Naam van Christus noemt,

Dat is, die zich uitgeeft voor een gelovig Christen, en volgens dien uitverkoren van God.

66) van ongerechtigheid.

Dat is, van allerlei zonde, welke is ongerechtigheid, 1 Joh. 3:4, en in het bijzonder van valse leer, gelijk daar was de ketterij van Hymeneus en Filetus. Dit is dan een kenteken van onze verkiezing, als wij van zonde en valse leer afwijken, de ware godzaligheid betrachten, en bij de zuivere leer volstandig blijven. En die zulks niet doet, kan niet verzekerd zijn, dat hij verkoren is.

1Jo 3.4
Copyright information for DutKant