Psalms 1:6

18) kent den weg

Dat is, bemint, heeft er behagen in, kent voor goed, draagt er zorg voor. Verg. Gen. 18:19. Deut. 2:7. Ps. 31:8; Ps. 101:4. Nah. 1:7. Matth. 7:23; Matth. 25:12. 1 Thess. 5:12.

Ge 18.19 De 2.7 Ps 31.7 101.4 Na 1.7 Mt 7.23 25.12 1Th 5.12

Psalms 31:7

9) valse

Of, nietige; Hebr. ijdelheden der valsheid of nietigheid. Hij bedoelt die op vleselijke en afgodische hulp vertrouwen. Zie Deut. 32:21; 1 Kon. 16:26; 2 Kon. 17:15; Ps. 62:11; Jer. 2:5, en Jer. 8:19, en Jer. 10:15, en Jer. 14:22, en Jer. 23:16; Rom. 1:21. Verg. Lev. 19:4.

De 32.21 1Ki 16.26 2Ki 17.15 Ps 62.10 Jer 2.5 8.19 10.15 14.22 Jer 23.16 Ro 1.21 Le 19.4

Nahum 1:7

23) goed,

Te weten, over degenen, die Hem vrezen en dienen.

24) Hij kent hen,

Dat is, Hij heeft hen lief, Hij zorgt voor hen, Hij neemt zich hunner aan, gelijk Ps. 1:6.

Ps 1.6

25) die op Hem betrouwen.

Of, die op Hem hopen, die hunne toevlucht tot Hem nemen, die zich op Hem verlaten.

Copyright information for DutKant