Psalms 104:13-14
22) drenkt de Dat is, Hij bevochtigt hen, te weten, met het regenwater. 23) uit zijne Dat is, uit de wolken, gelijk Ps. 104:3. Ps 104.3 24) aarde wordt Alsof hij zeide: Het aardrijk wordt met den regen zijn dorst geblust, nadat het lang dorst geleden heeft. 25) van de vrucht Dat is, van den regen, welken God alleen geeft; Jer. 10:13, en Jer. 14:22. Of, van den regen, die uit uwe werken, o Heere, dat is uit de wolken gelijk als ene vrucht voortkomt. Van den regen wast het koren en gras; idem alle kruiden en boomvruchten. Verg. hiermede Job 38:26,27,28; Deut. 11:14,15. Jer 10.13 14.22 Job 38.26,27,28 De 11.14,15 26) het gras Zie de aantekening bij 1 Kon. 18:5. 1Ki 18.5 27) het kruid Te weten, allerlei kruid tot spijs en tot medicijn. 28) het brood Te weten, het koren, waar het brood van gemaakt wordt, gelijk Job 28:5; Pred. 11:1; Jes. 28:28, en Jes. 30:23. Het woord brood betekent hier, gelijk op vele plaatsen, allerlei spijs. Job 28.5 Ec 11.1 Isa 28.28 30.23 1 Corinthians 3:7
13) iets, noch Te achten of te roemen; hetwelk alzo niet is te verstaan, alsof Paulus de dienaars wilde geacht hebben [want 1 Cor. 4:1 zal hij het tegendeel zeggen]; maar omdat niemand zich op de gaven der dienaren, wie zij ook zijn, alzo moet vergapen, dat hij hun de eer zou geven, die den oppersten auteur van dit werk toekomt; alzo het God is die hen stelt, die hun bekwame gaven geeft, en door hun arbeid krachtig is in de harten der mensen; 1 Cor. 3:5, en 1 Cor. 12:6; Gal. 3:5. 1Co 4.1 3.5 12.6 Ga 3.5
Copyright information for
DutKant