Psalms 118:22
32) steen, [dien] de Versta door dezen steen vooreerst David, die een tijdlang van de vorsten in Isral en de voornaamsten des rijks is veracht en verworpen geweest, doch de Heere heeft hem evenwel nog eindelijk tot het koninkrijk veheven, om het te regeren en als de hoeksteen van hetzelve te zijn; daarna moet het van Christus, wiens voorbeeld David geweest is, voornamelijk verstaan worden, welken de overpriesters, schriftgeleerden en oversten des volks, die als bouwlieden over de kerk Gods gesteld waren, verworpen, vervolgd en gedood hebben; doch God heeft hem als een hoofd en fondament over zijne kerk verordineerd en gesteld, die het gebouw van het huis samenbindt en bevestigt. Isaiah 28:16
53) een grondsteen Hebreeuws, Ik ben het [die] een steen in Zion grond. Christus is de rechte grondsteen van Zion, dat is van zijne kerk, die ons tegen den dood, de hel en alle onheil verzekert; Hij zou met recht de troost en toeverlaat der Joden behoren te zijn, niet hunne leugens en huichelarij. 54) een beproefden En dienvolgens dierbaren en kostelijken, zie 1 Petr. 2:6; [ene gelijkenis, genomen van kostelijke stenen, die men door beproeving bevindt kostelijk te zijn] en bekwaam en genoegzaam om het gebouw der ganse kerk te dragen. Anders: een beproefsteen. 1Pe 2.6 55) die wel vast Hebreeuws, die gegrond gegrond is; dat is, die wel terdege gegrondvest of gefondeerd is. 56) wie gelooft, Te weten in Christus, gelijk het de apostel verklaart 1 Petr. 2:6. 1Pe 2.6 57) die zal niet haasten. Anders: Die verhaast zich niet. Versta hierbij: En derhalve komt hij niet te schande, Rom. 5:4,5; maar hij krijgt eindelijk die zalige uitkomst, die hij met geduld verwacht heeft; gerust en wel tevreden zijnde, geen anderen troost noch toevlucht zoekende dat Christus Jezus. De apostel Paulus, Rom. 9:33, en de apostel Petrus, 1 Petr. 2:6, stellen voor deze woorden, die zal niet haasten, deze, die zal niet beschaamd worden, ziende op den zin der woorden. Ro 5.4,5 9.33 1Pe 2.6 Zechariah 3:8
34) uw vrienden, Dat is, uwe metgezellen, de priesters, onder uw opzicht staande. Of in het algemeen, de vromen die het met u houden. 35) een wonderteken; Of, een wonder. Hebr. mannen des wonders. Enigen verstaan dit alzo, dat zij voor een wonder bij de boze mensen gehouden werden, overmits zij des Heeren woord hoorden; zie Jes. 8:18. Doch sommigen verstaan dat zij voor een wonder werden aangezien, overmits zij zo wonderbaar uit de Babylonische gevangenschap verlost en in hun land wedergebracht waren, zijnde hetzelve een teken van de verlossing door Christus; zie Ps. 71:7. Isa 8.18 Ps 71.7 36) Ik zal Te weten, de Vader; wiens woorden hier de Heere Christus herhaalt; zie Zach. 3:6. Zec 3.6 37) Mijn Knecht, Dat is, Christus; zie Jes. 42:1, en Jes. 52:13. De zin is: Dezen zal Ik in de wereld doen verschijnen in de volheid des tijds, en Hij zal mijn wil doen, gelijk een getrouwe knecht den wil en het bevel van zijn heer doet. Isa 42.1 52.13 38) de SPRUITE, Te weten, den Messias, die een Spruit is uit den stam van Isa. Zie Jer. 23:5, en Jer. 33:15, en Zach. 6:12. Enigen houden het Hebr. woord Zemach in den tekst. Jer 23.5 33.15 Zec 6.12
Copyright information for
DutKant