Psalms 18:14-15

5) vermenigvuldige

Of, schoot bliksemen uit. Zie Job 16:13; Jer. 50:29.

Job 16.13 Jer 50.29

Psalms 68:30

67) tempels

Als die door mijn zoon zal gebouwd zijn. David had wel voor den tempel te bouwen, maar werd van God door Nathan bericht dat Salomo dien zou bouwen, 2 Sam. 7. Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: Sterk, enz., uit uwen tempel; dat is, paleis, tabernakel, heiligdom, [dat naderhand in den tempel gebracht werd] zijnde de plaats der ark, waar God gezegd wordt te wonen. Anders: nadat uw tempel zal geweest zijn te Jeruzalem; dat is, na de verwoesting des tempels. Versta de beroeping der heidenen. Of, aldus: Om uws tempels, om Jeruzalems wil, enz.

68) zullen

Of, laat de koningen u geschenken brengen. Dit is eendeels geschied ten tijde van SAlomo en Hizkia, 1 Kon. 10:10,24,25; 2 Kron. 32:23; Jes. 18:7, maar voornamelijk geestelijk vervuld in het Nieuwe Testament door de bekering der heidense koningen en prinsen. Verg. Jes. 49:22,23, en hier de volgende Ps. 68:32,33; idem Ps. 72:10.

1Ki 10.10,24,25 2Ch 32.23 Isa 18.7 49.22,23 Ps 68.31,32 72.10

Psalms 76:6

9) stouthartigen

Hebr. sterken van hart.

10) slaap

Dat is, den langen slaap, den dood. Verg. Jer. 51:39,57; Ps. 13:4. Dit wordt bij sommigen geduid op de verslagenen van den engel ten tijde van Hizkia; 2 Kon. 19:35.

Jer 51.39,57 Ps 13.3 2Ki 19.35

11) geen van

Hebr. alle mannen der dapperheid hebben hunne handen niet gevonden; dat is, zij zijn als handeloos geweest, hebben tegenweer kunnen bieden.

Psalms 80:16

37) om den zoon

Versta hier, den Zoon Gods. Verg. Ps. 2:7; Jes. 9:5; Dan. 9:17, en Ps. 80:18. Anderen verstaan door den zoon hier een jonge spruit, en duiden het op Isra‰l of de gemeente Gods.

Ps 2.7 Isa 9.6 Da 9.17 Ps 80.17

38) [dien] Gij

Verg. Jes. 49:1,2,3,4,5,8, enz. Anders, [spruit] [die] Gij groot en sterk gemaakt hebt tot uwe eer, en om vrucht daarvan te genieten.

Isa 49.1,2,3,4,5,8

Psalms 119:21

23) afdwalen

Te weten, moedwilliglijk.

Zechariah 3:2

8) de HEERE zeide tot den satan:

Te weten, de Zoon Gods, dien Hij tevoren den engel des Heeren genoemd heeft.

9) De HEERE

Dat is, God de Vader.

10) schelde u,

Dat is, drijve u terug met uw valse aanklacht, Hij make u te schande, verstote en verdoeme u, en rechtvaardige zijn getrouwen dienaar Jozua. Zie Richt. 1:9.

Jud 1.9

11) verkiest;

Zie Zach. 1:17, en Zach. 2:12.

Zec 1.17 2.12

12) deze niet

Te weten, de hogepriester Jozua.

13) een vuurbrand

Zie Jes. 7:4. Anders: [als] een vuurbrand, uit het vuur gered?

Isa 7.4

14) uit het vuur gerukt?

Dat is, uit de Babylonische gevangenschap; of uit den algemenen ondergang gered, opdat Ik mijne genade aan hem bewijzen zou? Waarom begeert gij dan, dat Ik hem zou te schande maken? Zie Amos 4:11.

Am 4.11
Copyright information for DutKant