‏ Psalms 21

1) opperzangmeester.

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1
2) de uitspraak

Dat is, hetgeen hij tot U in zijn gebed uitgesproken en van U begeerd heeft.

3) Sela.

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2
4) leven

Als hij vanwege zijn vijanden in doodsgevaar was. Versta, net Gods genadigen zegen; daarbij verg. Ps. 30:6; Ps. 133:3.

Ps 30.5 133.3

5) Gij

Anders, Gij hebt hem gegeven lengte van dagen, enz.

6) lengte

Dat is, een lang leven, verg. Deut. 30:20. Dit ziet wel eensdeels naar het lichaam op David, die in goeden ouderdom is gestorven, maar strekt zich ook voorts op den Messias, Davids zaad naar het vlees, [zie Jes. 53:1], en wijders op David en alle leden van Christus, ten aanzien dat zij door het geloof in Hem het eeuwige leven hebben.

De 30.20 Isa 53.1
7) zegeningen

Verg. Gen. 12:2. Jes. 19:24. Ezech. 34:26.

Ge 12.2 Isa 19.24 Eze 34.26

8) aangezicht

Zie Num. 6:25,26. Ps. 16:11.

Nu 6.25,26 Ps 16.11
9) wankelen.

Gelijk boven, Ps. 15:5.

Ps 15.5
10) al uwe

Anders, zal [wraak] vinden voor alle, enz.; of, zal genoegzaam zijn voor al uwe vijanden; te weten om die te dempen.

11) vinden;

Dat is, aantreffen, grijpen en straffen.

12) aangezichts;

Dat is, van uwen toorn, dat is, wanneer Gij hen in toorn zult aanzien, oordelen en straffen. Verg. Ps. 34:17. Gen. 32:20. Lev. 17:10; Lev. 20:6. Jer. 3:12; Jer. 4:26. Klaagl. 4:16. Merk dat het aangezicht Gods hier genomen wordt voor zijnen toorn en boven, Ps. 10:7, voor zijne gunst. Verg. Ps. 25:18,19.

Ps 34.16 Ge 32.20 Le 17.10 20.6 Jer 3.12 4.26 La 4.16 Ps 10.7 Ps 25.18,19
13) vrucht

De vrucht huns lichaams [gelijk de Schrift spreekt]; dat is, hunne kinderen; anders wordt ook door de vrucht van iemands hand verstaan hetgeen hij door zijn arbeid verkrijgt of overwint; Spreuk. 31:16,31.

Pr 31.16,31

14) zaad

Dat is, kinderen of nakomelingen.

15) U

Wat God rekemt Hemzelven aangedaan te worden wat men zijn volk aandoet. Zie Gen. 20:6.

Ge 20.6
16) wit,

Hebr. schouder, of dijk; dat is, een opgehoogde of uitstekende plaats, waarop Gij, als op een doelwit, zult mikken, om hen recht in het aangezicht te treffen.

17) pezen

Hebr. koorden; dat is, de pees van den boog. Versta, de pijlen op uwen boog toerichten.

Copyright information for DutKant