Psalms 34:6-7

10) Zij

Te weten, de zachtmoedigen, uit Ps. 34:3.

Ps 34.2

11) gezien

Met de geestelijke ogen des geloofs uitgezien naar zijne hulp.

12) aangelopen;

Doende God [om zo te spreken] geweld, door den aanval van hun ijver en krachtige gebeden. Verg. Jes. 2:2, en Jes. 60:5; Jer. 31:12, en Jer. 51:44; Matth. 11:12; Luk. 16:16; Jak. 5:16. Anders, en zijn verlicht; dat is, vertroost, hebben oorzaak van blijdschap bekomen; alzo hHet Hebr. in twee‰rlei betekenis van sommigen wordt genomen.

Isa 2.2 60.5 Jer 31.12 51.44 Mt 11.12 Lu 16.16 Jas 5.16
13) Deze

Namelijk David; die hier van zichzelven spreekt, als op zijn persoon wijzende, of voert in de woorden der gelovigen van hem.

Psalms 91:1-2

1) in de schuilplaats

1) in de schaduw

Dat is, onder de bescherming. Verg. Num. 14:9; Ruth 2:12; Ps. 17:8, en Ps. 36:8, en Ps. 61:5, en Ps. 63:8; Hos. 14:8, met de aantekening.

Nu 14.9 Ru 2.12 Ps 17.8 36.7 61.4 63.7 Ho 14.7

2) des Almachtigen

Van het woord Schaddai, hetwelk in het Hebr. staat, zie Gen. 17:1.

Ge 17.1
3) Ik zal tot

Of, ik zeg van den HEERE.

John 10:28-29

44) hand rukken.

Dat is, macht en bewaring; Ps. 31:6.

Ps 31.5
45) meerder dan allen;

Dat is, machtiger.

Copyright information for DutKant