Psalms 39:6

11) een handbreed

Hebr. handbreedte.

12) vast

Ofschoon hij in eer, voorspoed, vermogen en middelen op het hoogste bloeit. Verg. Jak. 4:14. en boven, Ps. 30:7,8.

Jas 4.14 Ps 30.6,7

13) enkel

Hebr. alle, of de ganse ijdelheid, dat is, niets dan ijdelheid.

14) Sela

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

Daniel 12:3

11) De leraars

Of, de onderwijzers, de verstandigen, de kloekmakers; zie boven Dan. 11:33.

Da 11.33

12) blinken,

Of, glinsteren.

13) des uitspansels,

Dat is, van den hemel, van het firmament, van de sterren des hemels. Zie Gen. 1:6.

Ge 1.6

14) rechtvaardigen,

Of, rechtvaardig maken; te weten door hunne leer en onderwijzing. Zie de aantekening Ezech. 3:18.

Eze 3.18

15) altoos en eeuwiglijk.

Dit voegt de engel hierbij tot troost der godzaligen, die hier op aarde aan veel kruis en vervolging onderworpen zijn.

1 Corinthians 7:31

61) de gedaante dezer

Dat is, de dingen, die de wereld als een groot goed en geluk acht, maar die niets anders dan een schijn daarvan zijn, gelijk enige vertoningen in de schouwspelen plegen, waarvan het Griekse woord schema genomen is; zie Pred. 1:2; 1 Joh. 2:16,17.

Ec 1.2 1Jo 2.16,17
Copyright information for DutKant