Psalms 39:9

18) dwazen

Hierdoor verstaan sommigen Absalom, die door enkel dwaze jeugdelijke regeerzucht zijn goede vader vervolgde; gelijk zij ook het volgende Ps. 39:10 en het begin van dezen psalm passen op Simei's vloeken, waartegen hij zich hield alsof hij stom ware geweest.

Ps 39.9

Psalms 62:1

1) Jeduthun.

Dat is, het geslacht en de orde van Jeduthun, of aan Jeduthun, als zijnde een opperzangmeester, gelijk Ps. 39:1. Zie aldaar.

Ps 39.1

2) Immers

Of, nochtans, evenwel is mijne ziel zwijgende, of, mijne ziel zwijgt Gode, voor God; alsof hij zeide: Het ga hoe het gaat, ik zal niet laten in gebeden, geduld en vertrouwen Gods heil en hulp te verwachten; niettegenstaande Hij mij schijnt te verlaten, dewijl mijne vijanden mij zo bitterlijk steeds vervolgen. Verg. Ps. 37:7, en onder Ps. 62:6; aldus breekt David uit met woorden van vertrouwen, nadat hij in zijn gemoed een groten strijd gehad had. Verg. Ps. 73:1, enz.

Ps 37.7 62.5 73.1

Psalms 62:5

10) [hem]

Mij, David, dien God tot de koninklijke hoogheid verkoren en gezalfd heeft.

11) hunne

Hebr. zijnen; dat is, elkeen van hen doet zo.

12) zegenen

Verg. Ps. 5:10, en zie 2 Sam. 8:10, en Job 31:20.

Ps 5.9 2Sa 8.10 Job 31.20

13) binneste

Dat is hun hart.

14) Sela.

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

Psalms 65:1

1) lied,

Zie Ps. 48:1.

Ps 48.1

2) opperzangmeester.

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

3) [in]

Of zwijgende, dat is, in uwe kerk prijst men U, met stilheid en geduld verwachtende en waarnemende uwe weldaden. Verg. Ps. 62:2.

Ps 62.1

4) de gelofte

Te weten, van dankbaarheid, die men in den nood biddende U beloofd heeft. Zie in den volgenden Ps. 66:13,14, en boven Ps. 61:6.

Ps 66.13,14 61.5

Isaiah 30:15

48) Door wederkering

Dat is, indien gijlieden wederkeert, of afstand deedt, te weten van uw goddeloos leven en voornemen van hulp te gaan zoeken in Egypte, in geduldigheid uwe zielen bezittende en op God hopende. Zie boven Jer. 30:7.

Jer 30.7

49) behouden worden,

Of, verlost worden.

50) vertrouwen

Te weten op God.

51) gij hebt

Dat is, gij hebt dezen raad niet willen gehoorzamen.

Lamentations 3:26-28

55) Het is goed,

Hij is gelukkig, die zijne hoop vast op den Heere gesteld heeft en in stilheid verlossing van den Heere is verwachtende; zie Ps. 37:7; zie ook Jes. 30:7. Anders: het is goed als men smart lijdt, dat men stil zij, enz.

Ps 37.7 Isa 30.7

56) op het heil des HEEREN.

Dat is, op de verlossing, die de Heere bewijst dengenen, die op Hem vertrouwen.

57) voor een man,

Dat is, voor een iegelijk. Anderen verstaan door man een voortreffelijken man.

58) dat hij het juk

Dat is, dat hij kruis en tegenspoed lijdt, en zich der tucht onderwerpt, opdat zijn boze en verdorven natuur getoomd en getemd worde; vergelijk Ps. 119:71.

Ps 119.71

59) in zijn jeugd draagt.

Eer de zonde te diep in zijn hart wortele en ten enenmale over hem heerse.

60) Hij

Te weten, die het juk in zijne jeugd heeft leren dragen. Anders: hij zal zitten, enz., of, [dat] hij zitte.

61) zitte eenzaam,

Hij neme het kruis in zijne enigheid stil op, zonder groot gebaar te maken, gedachtig zijnde dat het de Heere hem tot zijn best heeft opgelegd; zie Ps. 39:10.

Ps 39.9

62) Hij het hem opgelegd heeft.

Te weten de Heere.

Zephaniah 1:7

21) Zwijgt

Dat is, murmureert niet tegen den Heere, maar bekent dat Hij oprecht oordeelt. Of, houdt u maar stil, gij zult in het kort de uitvoering zijner dreigementen zien.

22) voor het aangezicht des Heeren HEEREN;

Dat is, vanwege de tegenwoordigheid des Heeren.

23) de dag des HEEREN is nabij;

Te weten, de dag der wraak des Heere, in welken Hij de goddeloze afgodische Joden straffen zal. Alzo Zef. 1:14. Van den dood van den koning Josia af zijn de Joden geduriglijk van de ene ellende in de andere vervallen, totdat hunne koningen en zij met hen ten ondergebracht zijn geworden.

Zep 1.14

24) een slachtoffer bereid,

Of, een slachtmaaltij, tot welken men vee slachtte. Het Hebr. woord betekent ook een beest, hetwelk geslacht werd om geofferd te worden. En versta hier, door deze slachting, ene slachting der Joden. Zie dergelijke manier van spreken Jes. 34:6; Jer. 46:10, en Openb. 19:17.

Isa 34.6 Jer 46.10 Re 19.17

25) Zijn genoden

Versta door deze genodigde gasten de Chalde‰n en andere vijanden der Joden, die uit hun eigen land naar Jeruzalem komen zouden, om daar alles te vermoorden en te roven. Doch men kan hier ook wel door de genodigden verstaan de vogelen des hemels en de wilde dieren des velds, die het vlees der gedode Joden eten zouden, gelijk Deut. 28:26, en Ezech. 39:17.

De 28.26 Eze 39.17

26) geheiligd.

Dat is, bereid of afgezonderd. Zie Jer. 12:3.

Jer 12.3
Copyright information for DutKant