Psalms 4:1

1) opperzangmeester

Dat is, die den opperzangmeester gegeven werd, om dien in het huis des Heeren te doen spelen en zingen. Het Hebr. woord overwinnaar, en voorts aandrijver, voortdrijver, die anderen, onder zijn opzicht gesteld zijnde, in kloekheid overwint of teboven gaat, en het werk aandrijft totdat het als overwonnen en ten einde gebracht is; en vervolgens in zake van gezang, een meester, opziener, voorganger van de zangers en speellieden. Verg. Ps. 13:1, en zie 2 Kron. 2:2,18, 2 Kron. 34:12,13; Ezra 3:8,9. Aangaande deze ordinantie in de muziek van den godsdienst, zie 1 Kron. 6:31, enz., en 1 Kron. 15:16,17, enz., en 1 Kron. 16:4,5,7, en 1 Kron. 25:1,2, enz.

Ps 13.1 2Ch 2.2,18 34.12,13 Ezr 3.8,9 1Ch 6.31 15.16,17 16.4,5 1Ch 16.7 25.1,2

2) niginoth

Of, in, met Neginoth. Hierdoor verstaan sommigen het snarenspel, of de instumenten van muziek, waarop met vingers gegrepen, geslagen of gespeeld werd, gelijk bij ons zijn luiten, harpen, cithers, vedelen, clavecimbalen, enz. Anderen houden het voor zekeren toon van de muziek.

3) roep,

Te weten, tot U, gelijk Ps. 1:4, dat is, vuriglijk bid. Zie Job 36:13; alzo dikwijls.

Ps 1.4 Job 36.13

4) gerechtigheid.

Dat is, die mijn rechtvaardige zaak voorstaat.

Psalms 18:19

Psalms 118:5

4) in de ruimte.

Of, in een ruime plaats; te weten, mij brengende uit de benauwdheid in de ruimte en tot eer en heerlijkheid, gelijk Ps. 18:20.

Ps 18.19
Copyright information for DutKant