Psalms 4:3

5) Gij mannen,

Hebr. mans zonen, of mans kinderen, Alzo worden de grote of aanzienlijke lieden en heren genoemd, gelijk de gemene, onaanzienlijke lieden kinderen, of zonen der mensen, in tegenstelling genoemd worden; Ps. 49:3, Ps. 62:10; Spreuk. 8:4. Verg. ook Jes. 2:9.

Ps 49.2 62.9 Pr 8.4 Isa 2.9

6) eer tot

Dat mij God door Samu‰l tot een koning heeft doen zalven.

7) leugen

Om mij met valse beschuldiging te bezwaren, of, u daarop verlaten, waarmede gij bedrogen zult uitkomen, dat toch feilen en u bedriegen zal. In zulk een zin kan het Hebreeuwse woord ook bekwamelijk worden genomen, uit vergelijking van 2 Kon. 4:16; Job 40:28; Ps. 89:36; Jes. 58:11. Verg. voorts Ps. 7:15, en Ps. 60:13.

2Ki 4.16 Job 41.9 Ps 89.35 Isa 58.11 Ps 7.14 60.11

8) Sela.

Zie van dit woord Ps. 3:3.

Ps 3.2
Copyright information for DutKant