Psalms 49:12

23) Hun

Hebr. hun binnenste.

24) van geslacht

Hebr. in geslacht en geslacht.

25) zij noemen

Anders, zij roemen, of roepen uit hun namen in de landen.

Psalms 49:20

51) zij [toch]

Te weten, de ziel, waarvan in het voorgaande Ps. 49:19, gesproken, dat is, hij zelf.

Ps 49.18

52) vaderen

Zijner voorvaders, die in het graf en ter helle zijn gevaren: gelijk de gelovigen tot hunne medeleden vergaderd worden. Zie Gen. 15:15, en Gen. 25:8,17. Sommigen verstaan dit vers alzo, dat deze goddelozen niet langer zullen leven op aarde, gelijk hunne voorvaders, dat zij geen eeuwig leven op aarde zullen hebben.

Ge 15.15 25.8,17

53) licht

Verg. Ps. 36:10; maar zij [de goddelozen, tevoren beschreven] zullen uitgeworpen worden in de uiterste duisternis; Matth. 8:12.

Ps 36.9 Mt 8.12
Copyright information for DutKant