Psalms 49:6

8) kwade

Hebr. dagen des kwaads; dat is tijd van tegenspoed en verdriet.

9) ongerechtigheid

Hebr. de ongerechtigheid mijner hielen mij omringt. Of versta, de ongerechtigheid en boosheid mijner vijanden, die mij ten onrechte vervolgen en zo op de hielen zijn dat zij mij somtijds als omsingeld hebben. Hierop slaat de ganse psalm, dat de vromen mogen getroost en goedsmoeds zijn tegen de macht en trotsheid hunner goddelozen vervolgers.

Psalms 49:11

21) Want

Anders, men ziet zekerlijk, of men ziet toch.

22) een onvernuftige

Of, beestelijke; dat is, die als een onvernuftig dier onverstandig is, of die brandt en gedreven wordt van onbezonnen driftige bewegingen. Verg. Ps. 73:22, en Ps. 92:7, en Ps. 94:8; Spreuk. 30:2 2 Petr. 2:12; Judas 1:10.

Ps 73.22 92.6 94.8 Pr 30.2 2Pe 2.12 Jude 1.10

Psalms 49:20

51) zij [toch]

Te weten, de ziel, waarvan in het voorgaande Ps. 49:19, gesproken, dat is, hij zelf.

Ps 49.18

52) vaderen

Zijner voorvaders, die in het graf en ter helle zijn gevaren: gelijk de gelovigen tot hunne medeleden vergaderd worden. Zie Gen. 15:15, en Gen. 25:8,17. Sommigen verstaan dit vers alzo, dat deze goddelozen niet langer zullen leven op aarde, gelijk hunne voorvaders, dat zij geen eeuwig leven op aarde zullen hebben.

Ge 15.15 25.8,17

53) licht

Verg. Ps. 36:10; maar zij [de goddelozen, tevoren beschreven] zullen uitgeworpen worden in de uiterste duisternis; Matth. 8:12.

Ps 36.9 Mt 8.12
Copyright information for DutKant