Psalms 50:13

20) stierevlees

Van het Hebr. woord wordt, zie Ps. 22:13.

Ps 22.12

Psalms 68:30

67) tempels

Als die door mijn zoon zal gebouwd zijn. David had wel voor den tempel te bouwen, maar werd van God door Nathan bericht dat Salomo dien zou bouwen, 2 Sam. 7. Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: Sterk, enz., uit uwen tempel; dat is, paleis, tabernakel, heiligdom, [dat naderhand in den tempel gebracht werd] zijnde de plaats der ark, waar God gezegd wordt te wonen. Anders: nadat uw tempel zal geweest zijn te Jeruzalem; dat is, na de verwoesting des tempels. Versta de beroeping der heidenen. Of, aldus: Om uws tempels, om Jeruzalems wil, enz.

68) zullen

Of, laat de koningen u geschenken brengen. Dit is eendeels geschied ten tijde van SAlomo en Hizkia, 1 Kon. 10:10,24,25; 2 Kron. 32:23; Jes. 18:7, maar voornamelijk geestelijk vervuld in het Nieuwe Testament door de bekering der heidense koningen en prinsen. Verg. Jes. 49:22,23, en hier de volgende Ps. 68:32,33; idem Ps. 72:10.

1Ki 10.10,24,25 2Ch 32.23 Isa 18.7 49.22,23 Ps 68.31,32 72.10

Isaiah 34:7

22) de eenhoornen

Dat is, de machtigen en hoogverhevenen, die boven alle anderen in wreedheid uitsteken in het vervolgen der godzaligen.

23) met hen

Te weten met de lammeren en bokken, Jes. 34:6.

Isa 34.6

24) afgaan,

Te weten ter slachting.

25) de stieren;

Zie Ps. 22:13.

Ps 22.12

26) hun land

Te weten der Edomieten land, waarvan boven Jes. 34:6 gesproken is.

Isa 34.6

27) van het bloed,

Te weten der verslagen eenhoornen, varren en stieren. Vergelijk hiermede Openb. 19:21.

Re 19.21

28) stof

Dat is, hunne aard, of aardrijk.

29) van het smeer

Te weten dat uit de verslagenen vlieten zal.

Jeremiah 47:3

8) hoeven

Dat is, der klauwen.

9) zijner

Des vijands.

10) sterke [paarden],

Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 22:13; alzo boven Jer. 8:16, en onder Jer. 50:11.

Ps 22.12 Jer 8.16 50.11

11) slappigheid der handen;

Dat is, vermits hunne moedeloosheid; zie 2 Sam. 4:1.

2Sa 4.1

Jeremiah 50:11

29) gij plunderaars

Of, plunderende, of als gij plundert.

30) erfenis!

Van het land Kana„n en van mijn volk.

31) geil geworden zijt

Of, gegroeid zijn, aan het lichaam toegenomen zijt, als een jonge vaars, die in jong teder gras gaat weiden.

32) [paarden];

Gelijk boven Jer. 47:3.

Jer 47.3
Copyright information for DutKant