Psalms 55:19

34) ziel in

Dat is, hij heeft mijn leven uit gevaar gered en mij in vrede gesteld. Dit kan zien op voorgaande verlossingen, of een gelovige en profetische verklaring zijn van de zekerheid ener goede uitkomst, dergelijke vele in dit boek gevonden worden.

35) tegen mij;

Dat is, die zij mij aandeden, of aandoen wilden.

36) met menigten

Hebr. in, of met, onder, vele [of, grote machtige] zijn zij geweest tegen, of met mij, want het Hebr. woord kan geduid worden op vrienden of vijanden, en beide heeft een goeden zin. Gelijk Davids vijanden vele waren, alzo had hij daarentegen de heirscharen der heilige engelen met zich. Verg. Ps. 34:8, en Ps. 57:4; 2 Kon. 6:16, doch in het volgende sprekkt David van zijne vijanden.

Ps 34.7 57.3 2Ki 6.16

Psalms 57:3

6) voleinden

Te weten, zijn werk, dat Hij met mij begonnen heeft. Verg. Ps. 138:8; Filipp. 1:6.

Ps 138.8 Php 1.6

Habakkuk 3:3

7) God

In dit vers en enige navolgende beschrijft de profeet de majesteit en macht van God, die Hij betoond heeft als Hij zijne wet gegeven heeft; willende daarmede bewijzen dat het dien machtigen God licht is, zijn volk, als het Hem belieft, uit de Babylonische gevangenschap te verlossen.

8) kwam

Dat is, Hij verscheen zijn volk, te weten ten tijde van Mozes, toen Hij zijne wet hun gaf. Hebr. zal komen. Zie Deut. 33:2.

De 33.2

9) van Theman,

Door Theman verstaan sommigen den berg, die anders Se‹r genoemd wordt. Zie Amos 1:12, en Obad. 1:9. Anders: van het zuiden.

Am 1.12 Ob 1.9

10) de Heilige berg

Te weten de heilige Isra‰ls.

11) Paran.

Zie van Paran Gen. 14:6. Het is een berg gelegen nabij den berg Sina‹, die in de woestijn Paran gelegen is. Zie Num. 10:12, en Num. 12:16, en Num. 13:26.

Ge 14.6 Nu 10.12 12.16 13.26

12) Sela.

Dat woord vindt men nergens dan in dit lied van Habakuk en in de psalmen van David. Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2

13) heerlijkheid

Of, zijne majesteit.

14) bedekte de

Dat is te verstaan te dien aanzien, dat de Heere zijn volk, als Hij hun zijne wet faf, in grote heerlijkheid verschenen is, met donder en bliksem. enz. Zie Exod. 19:16, en 2 Cor. 3:7.

Ex 19.16 2Co 3.7

Habakkuk 3:9

38) De naakte grond

Of, de naaktheid [der zee], te weten der Rode zee en der Jordaan, ontnaakte, of werd naakt, door uwen boog. Zie Jes. 63:12; Ps. 114:5. Anders: naakt is uw boog ontwaakt, om uwer eden wil [gedaan in het] woord, enz.

Isa 63.12 Ps 114.5

39) [door] uwen boog,

Of, met uwen boog; dat is, door uw kracht en bevel. Anders: uw boog werd ontbloot.

40) de eden aan

Versta, de eden en beloften, die de Heere Abraham, Gen. 15:14,18 en Gen. 17:8, en den anderen patriarchen gedaan heeft. Daarom staat hier eden, niet eed, omdat God de Heere den eed meermalen vernieuwd heeft.

Ge 15.14,18 17.8

41) Gij hebt de

Of: Gij kliefdet de aarde met de rivieren. Zie Num. 20:10,11 en Num. 21:16; Ps. 78:15, 16 en Ps. 114:5, en 1 Cor. 10:4. Anders: Gij kliefdet de rivieren [tot op] de aarde, opdat het volk van Israel daar zou kunnen doorgaan.

Nu 20.10,11 21.16 Ps 78.15,16 114.5 1Co 10.4
Copyright information for DutKant