Psalms 58:9-10

20) smeltende

Hebr. een slak der smelting.

21) laat hen,

Alle goddeloze vijanden.

22) misdracht

Of, misval. Zie Job 3:16; Pred. 6:3.

Job 3.16 Ec 6.3
23) potten

Het Hebr. woord [zoals het hier gevonden wordt] heeft in de Heilige Schrift meest de betekenis van potten, of ketels.

24) doornstruik

Dat is het vuur der doornen, dat daaronder gestookt is. De zin van dit vs. [dat wel verscheidenlijk, doch blijvende den zin enerlei, wordt overgezet] os: dat God de vijanden zeer haastiglijk en onvoorziens, als in een groot onweder, zal wegrapen en verdoen, eer zij hun goddeloze praktijken zullen hebben uitgewrocht. Verg. Ps. 55:24.

Ps 55.23

25) gewaarworden,

Hebr. merken, verstaan, dat is, eer zij eens terdege warm worden en het vuur [gelijk men spreekt] rieken. Verg. Richt. 16:9; Jer. 17:8, enz.; Job 8:18. Dit kan men zo nemen dat de profeet de huisgenoten des goddelozen tot een schrik, of de vromen tot een troost, aldus aanspreekt: uwe potten, enz.

Jud 16.9 Jer 17.8 Job 8.18

26) Hij hen

God zal elkeen der goddelozen, enz. als Ps. 58:8; of dat Hij hem, enz. biddende en wensender wijze.

Ps 58.7

27) levend,

Dat is, zeer haast, gelijk aan Korach, enz. geschiedde; zie ook Ps. 55:16. Anders, zowel het rauwe als hetr aangebrande; dat is, gelijk een zware storm de vleespotten, met al wat er in is, zo rauw en koud als heet, zou omverwerpen, alzo, enz. Sommigen aldus: Eer men uwe doornen; [dat is, schadelijke praktijken] zal gevoelen, [zijnde doornen] van een doornstruik; [dat is, zeer scherp stekende] zal Hij zowel de verse als de aangebrande of verdroogde [te weten, doorn, dat is, den een met den ander, jongen en ouden] in onweder wegrapen. Verg. 2 Sam. 23:6,7.

Ps 55.15 2Sa 23.6,7
Copyright information for DutKant