Psalms 72:16

34) handvol

Of, een klein deel, het minste, of een weinig koren; te weten, gezaaid.

35) hoogten

Hebr. hoofd.

36) ruisen

Dat is, het zal zo overvloedig en heerlijk opkomen, dat het vanwege de menigte zal ruisen als het van den wind bewogen wordt, gelijk de bomen op den Libanon. Verg. wijders Hos. 14:8, met de aantekeningen en Matth. 13:8,23; Hand. 2:41, en Hand. 4:4, enz. Of, aldus: Hij zal zijn als [wanneer] een handvol koren enz. verstaande dit van de kleine beginselen zijns koninkrijks op aarde.

Ho 14.7 Mt 13.8,23 Ac 2.41 4.4

37) stad

Dat is, de stadslieden, inwoners van Jeruzalem en andere steden. Verg. Jes. 27:6.

Isa 27.6

Isaiah 27:6

14) In de toekomende

Anders: O gij nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten. Anders: Aangaande de nakomelingen, Jakob zal wortelen schieten; dat is, de kerk van God zal vaststaan, groeien en bloeien.

15) Jakob

Dat is, de nakomelingen van Jakob.

16) zij zullen

Te weten, de nakomelingen van Jakob, of Isra‰l.

17) inkomsten

Of, vruchten.

Hosea 14:3-5

8) woorden met u,

Versta, de belijdenis uwer zonden met vurige en gelovige gebeden om genade, en oprechte beloften van dankbaarheid, waarvan het voorschrift volgt.

9) Neem weg alle ongerechtigheid,

Dat is, vergeef, reken niet toe. Zie Ps. 25:18, en Ps. 32:1.

Ps 25.18 32.1

10) geef het

Hebr. neem, dat is, neem en geef, neem om ons te geven, of onder ons uit te delen, breng aan. Zie Gen. 12:15, en Gen. 24:22, en Ps. 68:19. Anders: ontvang [ons] goediglijk, of neem het goede aan; dat is zie aan, of ontvang genadiglijk onze bekering en goede werken, die wij als wedergeboren kinderen doen.

Ge 12.15 24.22 Ps 68.18

11) goede,

Dat is, allerlei geestelijken en lichamelijken zegen, of goeddaden, weldaden; zie Matth. 7:11; vergeleken met Luk. 11:13.

Mt 7.11 Lu 11.13

12) betalen

Voor uw onverdiende ganade zullen wij u bewijzen onze schuldige dankbaarheid.

13) varren onzer lippen.

Of aldus: Varren, [te weten de varren, of jonge ossen] onzer lippen. Anders: varren [met] onze lippen; alsof zij zeiden: Wij weten wel dat Gij met het slachten en offeren der beesten niet tevreden zijt, daarom zullen wij U offeren de geestelijke offerranden van lof en dankzegging. Zie Ps. 50:14, en Ps. 69:31,32, en Ps. 116:12,13; Hebr. 13:15, enz.

Ps 50.14 69.30,31 116.12,13 Heb 13.15
14) Assur zal ons niet behouden,

Wij zullen ons heil en onze welvaart niet meer bij mensen of buiten U zoeken, want zulks is ijdelheid, ja ons verderf; zie Hos. 12:2, enz.

Ho 12.1

15) rijden

Wij zullen ons vertrouwen niet meer stellen op menselijke middelen, niet meer hier en daar reizen om verbond en hulp. Verg. Hos. 5:13, en Hos. 7:11, en Hos. 12:2.

Ho 5.13 7.11 12.1

16) paarden,

Hber. paard.

17) werk onzer handen

De afgodische beelden; zie Hos. 13:1,2, enz.

Ho 13.1,2

18) God.

Of, goden.

19) Immers

Alzo wordt het Hebr. woord ook gebruikt, 1 Sam. 15:20. Anders: watn toch, of dat toch, enz., biddenderwijze.

1Sa 15.20

20) wees bij U ontfermd worden.

Een zeer bewegenlijk besluit van dit boetvaardig en gelovig gebed, waarmede zij bekennen dat er voor hen nergens enig heil is dan bij God alleen, naardien zij op aarde [als een weeskind] van alle menselijke hulp verlaten zijn, en vertrouwen dat God zulke weesjes, tot Hem om genade schreiende, niet zal verstoten; verg. Klaagl. 5:3, en Ps. 10:14, en Ps. 68:6, en Ps. 146:9; Joh. 14:18.

La 5.3 Ps 10.14 68.5 146.9 Joh 14.18
21) Ik zal hunlieder

Een zeer lieflijk en vaderlijk antwoord en belofte Gods, op het voorgaande boetvaardig gebed.

22) genezen,

Vergevende al hun kwaad, en gevende mijn goed, gelijk zij begeerd hebben, Hos. 14:3; zie Ps. 30:3.

Ho 14.2 Ps 30.2

23) vrijwilliglijk liefhebben;

Of, mildelijk, uit goeder harte [gelijk men zegt]. Verg. Deut. 30:9; Jer. 32:41,42; Joh. 16:26,27, en zie van het Hebr. woord Lev. 7:16; Job 12:21.

De 30.9 Jer 32.41,42 Joh 16.26,27 Le 7.16 Job 12.21

24) hem gekeerd.

Namelijk Isra‰l, die terstond in het volgende vers genoemd wordt, en zie Hos. 14:2.

Ho 14.1
Copyright information for DutKant