‏ Psalms 73:11-14

21) hebben

Hebr. [zij zijn] de gerusten, of vrede hebbenden der wereld, of der eeuw, of eeuwigheid; dat is, die den vrede, [verg. Joh. 14:27] of het geluk dezer wereld genieten, of hun levenlang in rust, gemak en weelde zitten en gans zorgeloos leven. Van zulk een gebruik des woords, [eeuwigheid] zie Deut. 15:17, en verg. met deze klacht Jer. 12:1,2.

Joh 14.27 De 15.17 Jer 12.1,2

22) vermogen.

Dat is, rijkdom, gelijk Deut. 8:17,18; Ruth 2:1; 2 Kon. 5:1.

De 8.17,18 Ru 2.1 2Ki 5.1
23) Immers

Woorden van den profeet in zijnen strijd.

24) hart

Zie Ps. 73:1.

Ps 73.1

25) handen

Zie Ps. 26:6.

Ps 26.6
26) alle morgen

Hebr. in de morgenstonden; dat is, alle morgen, of vroeg. Alzo Job 7:18; Ps. 101:8; Jes. 33:2; Klaagl. 3:23.

Job 7.18 Ps 101.8 Isa 33.2 La 3.23
Copyright information for DutKant