Psalms 78:9

7) De kinderen

Dewijl in het volgende verhaald worden de wonderen, die God gedaan heeft voor de ogen van de vaderen dezer Efra‹mieten, zo kan men dit passen op de historie 1 Sam. 4: waarvan de Isra‰lieten [onder wie die van Efra‹m de voornaamste en machtigste waren, in wier land ook de ark te Silo was, 1 Sam. 4:3,4], van de Filistijnen geslagen zijn, en de vlucht moesten nemen, en de ark weggevoerd werd; 1 Sam. 4:10,11. Verg. onder Ps. 78:60,61,62,67. Sommigen verstaan het van den ondergang des rijks en de wegvoering der tien stammen door de Assyri‰rs, omdat door Efra‹m de tien stammen bij de profeten dikwijls worden verstaan. Zie Jes. 7:5,17; Hos. 12:1, en Hos. 13:1, enz., en voorts 2 Kon. 17: en Hos. 10:11,14. Anderen duiden op 1 Kron. 7:21,22.

1Sa 4.3,4,10,11 Ps 78.60,61,62,67 Isa 7.5,17 Ho 11.12 13.1 Ho 10.11,14 1Ch 7.21,22

Hosea 5:3

8) dat gij, o Efraim!

Alsof God zeide: Gij zult mij uw hoerdom niet verduisteren met ontkennen of bemantelen, Ik heb u al te veel op de daad betrapt.

Hosea 5:5

12) zal Isra‰l

Anders: getuigt, of antwoordt. Alzo onder Hos. 7:10. De zin is: Hun stoute en hardnekkige verachting van alle getrouwe vermaningen en waarschuwingen mijner profeten is zo openbaar, dat zij niet kan worden geloochend, en zal tegen hen staan en als onder hunne ogen, of hen in het aangezicht beschamen en tegen getuigen in mijn gericht, tot hunne overtuiging, en een bewijs dat zij met groot recht van mij gestraft zijn; vergelijk Jes. 59:12; Jer. 14:7; Amos 6:8; Zef. 2:10. En een gelijke manier van spreken van het tegendeel, Gen. 30:33. Anders: Isra‰ls heerlijkheid, hoogheid, uitnemendheid, enz.; dat is, de zegen, door welken Ik hen zozeer verhoogd heb, zal hen overtuigen van hunne ondankbaarheid.

Ho 7.10 Isa 59.12 Jer 14.7 Am 6.8 Zep 2.10 Ge 30.33

13) vallen door hun ongerechtigheid;

Zie boven Hos. 4:5, en onder Hos. 14:2.

Ho 4.5 14.1

14) zal Juda met hen vallen.

Hebreeuws, is gevallen.

Hosea 5:9

25) straf;

Of, bestraffing, dat is, ten tijde als Ik het oordeel [waarvan boven Hos. 5:1] over hen spreken en uitvoeren zal.

Ho 5.1

26) heb Ik bekend gemaakt,

Of, maak Ik bekend; dat is, ik voorzeg openlijk wat zeker en gewis is en zonder fout geschieden zal, opdat zij mogen weten, wanneer het geschiedt, dat Ik de Heere ben. Anders: Ik heb de trouw bekend gemaakt; dat is, mijne trouw aan Isra‰l betoond door veelvuldige waarschuwingen van hun aanstaande verwoesting, indien zij zich niet bekeren.

27) gewis is.

Anders: dat zij gewis is, zij; te weten de voorzegde en gedreigde straf.

Hosea 5:11

30) verpletterd met recht;

Of, verkneuzeld, in stukken gebroken, of gestoten. Hebreeuws, een gepletterde des rechts. De eenvoudigste zin dezer woorden schijnt te zijn, dat hun dit alles rechtvaardiglijk zal overkomen naar hunne verdiensten; waarop de volgende woorden bekwamelijk passen. Sommigen nemen het aldus, dat Efra‹m, die tevoren over anderen gewoon was te richten, zal moeten lijden dat andere over hem recht spreken en hem in het gericht verpletteren.

31) gebod.

Van zijn koning Jerobeam, die de stichter der gruwelijke afgoderij en van alle gevolgde ongebondenheid geweest is, en dien zijne opvolgers hebben nagevolgd. Het is hun genoeg geweest dat hun koning zulks gebood, daarop zijn zij onbeschroomd en met lust voortgegaan, zonder op God en zijner profeten waarschuwing te letten. Anderen aldus: Hij heeft gewilligelijk gewandeld, of hij heeft willen wandelen naar het gebod, of bevel. Hebreeuws, hij heeft gewild, hij heeft gewandeld, enz. Zie Ps. 45:5.

Ps 45.4

Hosea 5:13-14

34) krankheid zag,

Al dit voorzegde kwaad en nakend gevaar gevoelde of merkte.

35) gezwel,

Vergelijk Obad.:7.

36) Assur,

Tot Pul, den koning van Assyri‰, om dien van vijand tot vriend en helper te maken, door geschenken; dewijl dit schijnt te zien op de geschiedenis van den koning Menahem, 2 Kon. 15:19, enz. Zie wijders onder Hos. 7:11, enz.

2Ki 15.19 Ho 7.11

37) hij zond tot den koning

Dit duiden sommigen op Juda, uit vergelijking met het voorgaande [zie 2 Kon. 16:7] en Hos. 5:14.

2Ki 16.7 Ho 5.14

38) Jareb;

Vergelijk onder Hos. 10:6, uit welke plaats afgenomen wordt dat dit een naam moet geweest zijn van zekeren koning in Assyri‰, [gelijk ook sommige kroniekschrijvers hebben] of in het algemeen een naam, dien de Joden en Isra‰lieten dien uitlandsen koningen gewoon waren te geven, welker hulp en bescherming zij, uit mistrouwen op God, verzochten; Jareb is in het Hebreeuws zoveel als: hij zal twisten, richten, pleiten; dat is, de zaak voor ons opnemen en uitvoeren. Vergelijk Richt. 6:31,32, met de aantekening.

Ho 10.6 Jud 6.31,32

39) van ulieden niet helen.

Alzo dat Hij het van u wegneemt, dat gij het kwijt wordt. Anders: zal de wonde [van niemand] uit, of van u helen.

40) verscheuren en henengaan;

Of, roven. Vergelijk onder Hos. 6:1.

Ho 6.1
Copyright information for DutKant