‏ Psalms 79:6

10) Stort

Gelijk water, gelijk Hos. 5:10; dat is, overval hen met straffen, in overvloed en met geweld. Verg. Ps. 69:15; Jes. 42:25; Jer. 7:20, en Jer. 10:25; Ezech. 7:8, en Ezech. 20:33,34; Openb. 16:1, enz.; wat het is, God niet te kennen; zie daarvan Job 18:21; hoewel het hier bijzonderlijk ziet op den gehelen afgodischen staat der heidenen in het punt van religie, die den waren God kenden noch dienden.

Ho 5.10 Ps 69.14 Isa 42.25 Jer 7.20 10.25 Eze 7.8 20.33,34 Re 16.1 Job 18.21

‏ Ezekiel 20:8

18) niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg,

Hebreeuws, een ieder verwierpen de verfoelselen van hunne ogen niet; of en wierpen hen niet weg; alzo in de volgende woorden; dat is, niemand, of geen van hen, welverstaande van het merendeel. Zie 1 Kon. 11:34.

1Ki 11.34

19) Mijn grimmigheid

Zie Ps. 79:6.

Ps 79.6

20) Mijn toorn

Zie boven Ezech. 7:8.

Eze 7.8

‏ Ezekiel 20:13

32) ontheiligden Mijn sabbatten zeer,

Te weten mits daarop te doen wat God verboden en te laten wat Hij geboden had.

Copyright information for DutKant