Psalms 9:15

25) dochter

Dat is, in de gemeente Gods te Jeruzalem, die op en aan den berg Zion gelegen was. Zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21

26) dat ik

Of, k zal mij verheugen.

Psalms 10:9

Psalms 25:15

23) ogen

Des geloofs en der hoop. Verg. de aantekening bij Hoogl. 4:9.

So 4.9

24) net

Dat mijne vijanden leggen om mij te vangen.

Psalms 31:4

5) voer

Gelijk een herder zijne schapen. Alzo boven Ps. 23:2.

Ps 23.2

Psalms 141:10

29) elk in

Dat is, elk in het garen, dat zij mij en den mijnen gespannen of gelegd hebben.

30) zijn garen vallen,

Te weten, zijn eigen, of God.

31) ik zal zijn voorbijgegaan.

Versta, ik en die bij mij zijn. Of, ik, met uwe gunst vergezelschapt zijnde. Of, totdat ik geheellijk passere; dat is, het gevaar ontkomen ben.

Copyright information for DutKant