Psalms 90:2

5) Eer de bergen

Dat is, eer de bergen als uit den afgrond getogen waren. Zie gelijke wijze van spreken Gen. 2:4; Job 15:7, en Job 38:28,29; Jes. 51:2.

Ge 2.4 Job 15.7 38.28,29 Isa 51.2

Proverbs 8:22-23

41) De HEERE

Versta, den eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus; dat is, de eerste persoon der eeuwige Godheid.

42) bezat

Dat is, had mij in en bij hem, uit hem op een onbegrijpelijke wijze geboren zijnde; Joh. 1:1; Col. 1:15; Hebr. 1:3,5.

Joh 1.1 Col 1.15 Heb 1.3,5

43) Mij [in het]

Te weten, de wezenlijke Wijsheid, het zelfstandig Woord des Vaders, of de tweede persoon des goddelijken wezens, de eeuwige en eniggeboren Zoon en waarachtig God, van wien zie ook boven Spreuk. 1:20, en hier Spreuk. 8:12; Joh. 1:1; Col. 1:15.

Pr 1.20 8.12 Joh 1.1 Col 1.15

44) Zijns wegs,

Dat is, zijner werking, als der schepping, ja ook van zijn eeuwigen raad en voornemen om de wereld te scheppen, gelijk de volgende woorden uitwijzen.

45) voor Zijn werken,

Dat is, van alle eeuwigheid af, als er nog niets gemaakt was.

46) van toen aan.

Te weten, als er niets was dan God en niets dan eeuwigheid. Vergelijk Ps. 93:2.

Ps 93.2
47) gezalfd

Dat is, verordend en ingesteld als ene prinses om de wereld te scheppen, te onderhouden en te regeren.

48) van de oudheden

Dat is, voor de aarde, eer de aarde geschapen was. Vergelijk onder Spreuk. 8:25,26.

Pr 8.25,26

John 1:1

1) beginne was

Namelijk der schepping van alle dingen, zie Gen. 1:1, en dienvolgens van eeuwigheid; alzo voor de schepping anders niet was dan de eeuwigheid, Joh. 17:5; Ef. 1:4.

Ge 1.1 Joh 17.5 Eph 1.4

2) het Woord, en

Grieks ho logos; dat is, het woord, of het zelfstandig woord en de rede; gelijk ook het woordje rede bij ons zo de inwendige rede, of het verstand des mensen, als het uitwendige woord, waarmede de inwendige rede aan anderen verklaard wordt, betekent. Aldus wordt Christus de Zoon Gods genaamd van Johannes, niet alleen hier, maar ook elders, 1 Joh. 1:1, 1 Joh. 5:7; Openb. 19:13; zo omdat Hij is de wijsheid des Vaders en het uitgedrukte beeld zijns persoons, Spreuk. 8:1,12,24; Col. 1:15; Hebr. 1:3, alsook omdat de Vader door Hem Zijn verborgen raad van onze zaligheid den mensen, zo in het Oude als in het Nieuwe Testament, heeft geopenbaard, Joh. 1:18; Hebr. 1:1.

1Jo 1.1 5.7 Re 19.13 Pr 8.1,12,24 Col 1.15 Heb 1.3 Joh 1.18 Heb 1.1

3) bij God,

Namelijk den Vader, als een onderscheiden persoon van den Vader. Zie Joh. 1:18.

Joh 1.18

4) was God.

Dat is, was des enigen en eeuwigen goddelijken wezens deelachtig, met den Vader en den Heiligen Geest; Joh. 10:30; 1 Joh. 5:7.

Joh 10.30 1Jo 5.7

Colossians 1:17

37) voor alle dingen,

Dat is, eer er enige dingen geschapen zijn geweest, gelijk Spreuk. 8:22; Joh. 17:5.

Pr 8.22 Joh 17.5

38) bestaan te zamen

Dat is, alle creaturen worden in wezen, leven en bewegen van Hem onderhouden. Zie Hebr. 1:3, en Joh. 5:17, enz. door welk alles de eeuwige godheid des Zoons, en dienvolgens de enigheid Zijns wezens met den Vader en den Heiligen Geest bewezen wordt, alzo er maar een enig God is, die hemel en aarde geschapen heeft en onderhoudt. Zie 1 Joh. 5:7.

Heb 1.3 Joh 5.17 1Jo 5.7
Copyright information for DutKant