Psalms 97:7
11) de beelden Hebr. het gesneden, of gegraven beeld. 12) afgoden beroemen; Zie Lev. 19:4, en 1 Sam. 12:21. Le 19.4 1Sa 12.21 13) gij goden. Dat is, engelen. Zie Ps. 8:6; Hebr. 1:6. En zie de vervulling dezer woorden in Christus; Mark. 1:13; Luk. 2:13,14; Openb. 5:11,12; Hebr. 1:7. Ps 8.5 Heb 1.6 Mr 1.13 Lu 2.13,14 Re 5.11,12 Heb 1.7
Copyright information for
DutKant