Revelation of John 3:12

30) tot een pilaar im den tempel

Dat is, in de gemeente der uitverkorenen van mijn God, die hier wordt opgetimmerd, en hiernamaals in den hemel zal verbouwd zijn; en hier ziet de apostel op de twee kolommen, die in den tempel van Salomo gesteld waren, waarvan te lezen is 1 Kon. 7:15, die een versiersel en vastigheid daarin waren, waarvan de ene door Salomo genoemd is Jachin, dat is, hij zal bevestigen, en de andere Boaz, dat is, in hem is sterkte. Zie ook Gal. 2:9.

1Ki 7.15 Ga 2.9

31) hij zal niet meer

Namelijk, gelijk deze pilaren, die schaduwen waren in den tempel van het Oude Testament, van de Chalde‰n daaruit zijn weggevoerd, gelijk te zien is Jer. 52:17. Want die een pilaar is in de gemeente der ware uitverkorenen, kan niet vervoerd worden, Matth. 24:24, en wordt nooit uitgeworpen; Joh. 6:37.

Jer 52.17 Mt 24.24 Joh 6.37

32) ik zal op hem schrijven

Namelijk gelijk men op de kolommen enige eretitels placht te schrijven, en gelijk de twee kolommen in den tempel van Salomo deze twee namen ook voerden, waarvan tevoren gesproken is.

33) den naam mijns Gods,

Namelijk tot een teken dat hij God als een eigendom toekomt, gelijk wij plegen dingen, die ons eigen zijn, met onzen naam te tekenen, en gelijk ook eertijds de soldaten met den naam hunner oversten, en de dienstknechten met den naam van hun heren plachten getekend te worden. Zie hierna Openb. 7:3. Want hoewel wij hier weten dat wij kinderen Gods zijn, zo is het nochtans inderdaad niet geopenbaard wat wij worden zullen; 1 Joh. 3:2.

Re 7.3 1Jo 3.2

34) des nieuwen Jeruzalems,

Dat is, de ware gemeente van Christus die hier gesteld wordt tegen het uiterlijk of oude Jeruzalem gelijk Gal. 4:26.

Ga 4.26

35) dat uit den hemel

Namelijk ten opzichte van de kracht waardoor zij op de aarde wordt vergaderd, en van de heerlijkheid, waarmede zij ten laatsten dage zal worden aangedaan. Zie Openb. 21:2, enz.

Re 21.2

36) [ook] mijn nieuwen naam.

Namelijk tot een teken dat hij mijn dienaar is en mijn heerlijkheid zal deelachtig worden. Van welken nieuwen naam, dien Christus van den Vader na Zijn verhoging heeft verworven; zie Filipp. 2:9,10; Openb. 19:12,16.

Php 2.9,10 Re 19.12,16

Revelation of John 14:1

1) het Lam

Waarom Christus het Lam genoemd wordt, is voor dezen verklaard Openb. 5:6.

Re 5.6

2) stond op den berg

Christus wordt hier ingevoerd als staande op den berg Sion, waardoor de gemeente wordt afgebeeld, gelijk Jes. 2:2,3; 1 Petr. 2:6, en elders, omdat Hij in het midden van de vervolgingen van den antichrist, altijd een wakend oog heeft over Zijn gemeente, en deze altijd vergadert en beschermt; waarom Hij ook Hand. 7:56 wordt gezegd te staan aan de rechterhand van God, en hiervoor Openb. 2:1, te wandelen onder de kandelaars, als altijd vaardig en gereed zijnde, om die bij te staan, en van alle nodige gaven te voorzien.

Isa 2.2,3 1Pe 2.6 Ac 7.56 Re 2.1

3) honderd vier en

Deze zijn degenen, die uit alle stammen van het Isra‰l Gods getekend zijn, Openb. 7:3, enz., gedurende den tijd van het rijk van den antichrist, en van de vlucht der vrouw in de woestijn, en die in den algemenen afval van Christus, hun hoofd, altijd bijgebleven zijn; en worden hier gesteld tegen de grote menigte dergenen, die het merkteken van het beest hebben ontvangen, waarvan hiervoor is gesproken, en hierna nog zal gesproken worden.

Re 7.3

4) hebbende den Naam

Van welk schrijven dezer namen op hun voorhoofden, zie hiervoor Openb. 7:3, en Openb. 9:4.

Re 7.3 9.4
Copyright information for DutKant