Romans 1:26
65) oneerlijke bewegingen; Grieks bewegingen der oneer; dat is, oneerlijke of schandelijke bewegingen. Want gelijk 1 Thess. 4:4,5, wij vermaand worden, ons vat te bezitten in ere, dat is onze lichamen te onthouden van onkuisheid, alzo degenen, die zich tot onkuisheid begeven, die onteren zichzelven en hunne lichamen, 1 Cor. 6:18, voornamelijk die zulke stomme zonden toen bedreven, hetzij dat zij zulks deden, of leden. 1Th 4.4,5 1Co 6.18 James 1:13
46) als hij verzocht wordt, Hier wordt het woord verzoeken in een andere betekenis gebruikt dan in het voorgaande, namelijk voor aanlokken of verwekken tot kwaad of zonde. Hetwelk de satan altijd doet; daarom ook genoemd wordt de verzoeker; Matth. 4:3; 1 Thess. 3:5. Mt 4.3 1Th 3.5 47) zegge: Ik word van Namelijk gelijk schijnt dat sommigen deden, omdat de verdrukkingen [waardoor men tot afval en andere zonden aangelokt of verwekt wordt om die te ontvlieden], door de voorzienigheid van God ons toegezonden worden, Gen. 45:7; 2 Sam. 16:10, daaruit besloten, dat dan God ook een auteur moest zijn van de verwekking tot kwaad, die door de verdrukkingen geschiedt; hetwelk de apostel hier krachtig wederlegt. Ge 45.7 2Sa 16.10 48) kan niet verzocht worden Grieks is onverzoenlijk der kwaden; dat is, kan vanwege zijn volmaakte goedheid, noch zelf tot kwaad verwekt worden, noch iemand ook daartoe verwekken, dewijl hij niet doen kan hetgeen tegen zijn natuur strijdt, en waarvan zijn natuur een afkeer heeft. 49) verzoekt niemand. Dat is, verwekt niemand tot kwaad. 1 John 2:16
51) al wat in de wereld Dat is, al wat de wereldse mensen liefhebben en nastreven begrepen in deze drie soorten die hier uitgedrukt worden. 52) de begeerlijkheid des vleses, Dat is, de wellustigheid. Zie Rom. 13:14. Ro 13.14 53) de begeerlijkheid der ogen, Dat is, de gierigheid en begeerte van rijkdommen, die hier der ogen wordt genoemd, omdat het aanschouwen dezer goederen de begeerte derzelve opwekt, en dat de ogen der gierigaards daarmee nimmer verzadigd worden, maar willen alles hebben wat zij zien. Zie Spreuk. 27:20; Pred. 4:8. Pr 27.20 Ec 4.8 54) de grootsheid des levens, Of trotsheid; dat is, de eergierigheid of hovaardigheid, die de wereldse mensen in hun staat en leven alleszins betonen in grote kostelijkheid, pracht en verheffing boven hun naasten. De apostel, deze zonden beschrijvende, benoemt ze met den naam van begeerlijkheid, daar zij uit de aangeborene verdorvenheid voortkomen, Jak. 1:15; om zo den wortel derzelve uit te strekken. Jas 1.15 55) is niet uit den Vader, Dat is, is van God in het hart der mensen niet ingeplant, en behaagt God niet. 56) uit de wereld. Dat is, uit de verdorvene natuur der wereldse mensen.
Copyright information for
DutKant