Romans 11:35
156) eerst gegeven, Of, tevoren gegeven; dat is, eerst iets goeds gehad of gedaan tot Gods eer, waardoor God aan hem zou verplicht zijn. 157) wedervergolden worden? Namelijk naar verdienste; te weten, zo er iemand is, die Gode eerst gegeven heeft. Waarmede hij wil tonen dat alzo God niemand schuldig is ene vergelding te geven, dat dan de zaligheid niet uit verdienste, maar uit genade van Hem gegeven wordt; Ps. 16:2. Ps 16.2 Ephesians 1:5
14) te voren Namelijk van eeuwigheid, gelijk in het Ef. 1:4. En hier wordt ten aanzien van ons het opperste einde van onze verkiezing tot heerlijkheid nader uitgedrukt; namelijk onze aanneming tot kinderen en erfgenamen Gods, en mederfgenamen van Christus, waarvan wij hier wel de beginselen en verwachting hebben, Joh. 1:12; Rom. 8:15; maar de volle bezitting van dit kindschap en deze erfenis zullen wij hiernamaals eerst ontvangen. Zie Rom. 8:23; Gal. 4:5; Hebr. 9:15; 1 Joh. 3:2. Eph 1.4 Joh 1.12 Ro 8.15,23 Ga 4.5 Heb 9.15 1Jo 3.2 15) in Zichzelven, Of, tot Zichzelven, dat is, tot Zijne eer, om Zijns zelfs wil, voor Zichzelven, aan Zichzelven. Want God de Vader heeft ons in Christus tot Zijne kinderen en erfgenamen verordineerd; Rom. 8:17. Ro 8.17 16) naar het welbehagen Dat is, niet uit enige van onze verdienste of waardigheid, maar alleen naar Zijn onverdiende gunst, genade en believen. Zie Rom. 9:11,12,15,16, en Rom. 11:6; 2 Tim. 1:9; gelijk in Ef. 1:6 ook verklaard wordt. Ro 9.11,12,15,16 11.6 2Ti 1.9 Eph 1.6 Ephesians 1:9
28) de verborgenheid Dat is, den heimenlijken raad Gods van onze verlossing door Christus, die geen mens van nature bekend is; gelijk ook een deel daarvan is hetgeen in Ef. 1:10 wordt verhaald. Zie 1 Cor. 2:8; Ef. 3:9; Col. 1:26; 1 Tim. 3:16, enz. Eph 1.10 1Co 2.8 Eph 3.9 Col 1.26 1Ti 3.16 29) voorgenomen had Of, voorgesteld; dat is, zonder daartoe door iets buiten Hem bewogen te zijn, of iets in de mensen te hebben voorzien, dat Hem daartoe zou hebben kunnen bewegen, maar heeft dezen raad alleen genomen uit Zijn eigene wijsheid, genade en barmhartigheid; Rom. 11:34,35,36. Ro 11.34,35,36 Ephesians 1:11
34) In Hem, Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is. 35) wij ook een Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in Ef. 1:12 verklaard wordt. Eph 1.12 36) erfdeel geworden Of, een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in zijne gemeente. En hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kanan door het lot onder de twaalf stammen Israls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num. 26:55, enz. en Num. 33:53; Joz. 13:6. Nu 26.55 33.53 Jos 13.6 37) die te voren Dat is, niet alle die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom. 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk; Rom. 11:2,5,6,7. Ro 9.8 11.2,5,6,7 38) naar het voornemen Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige onzer werken, maar uit enkele genade, 2 Tim. 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat het in hen had geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom. 8:29, enz. 2Ti 1.9 Ro 8.29 39) alle dingen werkt Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van welke hij hier spreekt. Zie Filipp. 2:13. Hoewel het ook in het algemeen waar is van alle andere dingen; Ps. 115:3. Php 2.13 Ps 115.3
Copyright information for
DutKant