Romans 12:6-8

26) Hebbende nu verscheidene

Namelijk sommige buitengewone, van welke de apostel handelt 1 Cor. 12:14, sommige gewone, van welke hier voornamelijk gehandeld wordt; die ook verscheiden zijn, gelijk hierna verklaard wordt.

1Co 12.14

27) gaven,

Grieks, Charismata; zo worden de bedieningen en de gaven daartoe nodig genaamd, omdat zij van God den mensen uit genade geschonken worden.

28) [Zo laat ons die gaven besteden],

Anderen vervullen dit aldus, hetzij profetie, zo laat ons wijs zijn naar de mate des geloofs, enz.

29) profetie,

Dat is, de gave of beroeping om te profeteren; waardoor verstaan wordt de gave niet zozeer om toekomende dingen te voorzeggen, gelijk gehad hebben de profeten des Ouden Testaments, en in het Nieuwe Agabus, Paulus, Petrus, Johannes en anderen, gelijk dit woord genomen wordt 1 Cor. 12:28; Ef. 4:11, als van het recht verstand der Heilige Schrift uit te leggen en tot vertroosting en vermaning de gemeente toe te passen. Zie 1 Cor. 14:1,3.

1Co 12.28 Eph 4.11 1Co 14.1,3

30) de mate des geloofs;

Grieks, analogian; waardoor verstaan wordt, •f de mate van kennis, die iemand van God gegeven is, gelijk Rom. 12:3, en Ef. 4:7, •f de gelijkmatigheid en overeenkomstig der hoofdstukken van de Christelijke leer, klaarlijk uitgedrukt in Gods Woord en in de artikelen des geloofs, die als een regel zijn, naar welken alle uitleggingen der Heilige Schrift moeten gedaan worden.

Ro 12.3 Eph 4.7

31) bediening, in het bedienen;

Grieks, diakonian; welk woord hier in het algemeen genomen wordt voor de bedieningen, die hierna in bijzondere soorten afgedeeld worden. Zie Hand. 1:17; 1 Cor. 12:5.

Ac 1.17 1Co 12.5

32) die leert, in het leren;

Dat is, die geroepen is om een leraar te zijn; welke leraars, alzo zij hier van de Vermaners onderschieden worden; zo menen sommigen dat hierdoor in het bijzonder verstaan worden degenen, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer te verklaren, en dezelve tegen de valse leraars en tegensprekers te verdedigen.

33) die vermaant, in het vermanen;

Of, vertroost; waardoor verstaan kunnen worden de leraars, die voornamelijk geroepen zijn om de Christelijke leer der gemeente toe te passen tot vermaning en vertroosting; die anderszins herders genaamd worden; Jer. 3:15, en Jer. 23:4; Zach. 10:2; Ef. 4:11; 1 Petr. 5:2,4.

Jer 3.15 23.4 Zec 10.2 Eph 4.11 1Pe 5.2,4

34) die uitdeelt,

Dat is, die geroepen is, om de aalmoezen en collecten der gemeente te vergaderen, en aan de armen, naar hunnen nood, uit te delen, die bijzonderlijk diakenen genoemd worden. Zie van dezelve Hand. 6.

35) in eenvoudigheid;

Namelijk des harten; niet straf of hoogmoedig zijnde tegen de armen, niet uit gunst of nijd gevende; maar met een medelijdend en eenvoudig hart hunnen nood aanziende, en hen naar denzelven getrouwelijk bijstaande.

36) die een voorstander is,

Of, die over anderen gesteld is. Waardoor verstaan kunnen worden de ouderlingen, die in het Woord niet arbeiden, 1 Tim. 5:17, maar met de herders opzicht hebben over de gemeente, om haar te regeren en in Christelijken vrede en tuchtte houden; die anders genaamd worden regeringen; 1 Cor. 12:28.

1Ti 5.17 1Co 12.28

37) die barmhartigheid doet,

Daardoor kan verstaan worden een zekere soort van diakenen en diakonessen, die bijzondere opzicht en bediening hadden over de kranken, ballingen en vreemdelingen, 1 Tim. 5:9, hetwelk een van de bijzondere werken der barmhartigheid is.

1Ti 5.9

38) in blijmoedigheid.

Dat is, met een gewillig en toegenegen hart, zonder zich dien moeilijken dienst te laten verdrieten, of zich tegen de armen gemelijk te tonen.

Copyright information for DutKant