Romans 13:12-13

55) nacht is

Namelijk der onwetendheid; 1 Thess. 5:5.

1Th 5.5

56) voorbijgegaan,

Het Griekse woord betekent dat dezelve ten merendeel voorbijgegaan is. Want al de duisternis is nog uit onze harten niet volkomen weggedaan; 1 Cor. 13:9,10.

1Co 13.9,10

57) de dag

Namelijk der zaligmakende kennis, Rom. 13:13; 1 Thess. 5:5.

Ro 13.13 1Th 5.5

58) is nabij gekomen.

Dat is, wij zijn tot het zaligmakende licht der kennis van Christus gekomen, doch niet volkomen, zolang wij in dit leven zijn, maar hebben zulk een licht, gelijk er is als de dag begint aan te breken en te lichten.

59) afleggen

Namelijk gelijk de mensen, als het dag is geworden, de nachtklederen en dekens verwerpen, en met dezelve gene gemeenschap meer hebben; Ef. 4:22.

Eph 4.22

60) de werken der duisternis,

Dat is, de zonden, die degenen, die nog in de duisternis der onwetendheid zijn, gewoon zijn te doen, en voornamelijk die lelijke zonden, welke ook de mensen zich schamen openbaar in het licht te doen, maar die zij des nachts in duisternis bedrijven; Job 24:15,16; Joh. 3:20,21; 1 Thess. 5:7. Waarvan enige in het Rom. 13:13 verhaald worden.

Job 24.15,16 Joh 3.20,21 1Th 5.7 Ro 13.13

61) aandoen

Of, aantrekken; gelijk degenen doen, die, uit den slaap opstaande, hunne klederen aantrekken of hunne naaktheid te bedekken en eerbaar in den dag te wandelen.

62) de wapenen

Dit woord betekent al hetgeen waarmede het lichaam bedekt wordt tegen alle kwetsingen; en worden daardoor alhier verstaan allerlei Christelijke deugden, met welke onze ziel niet alleen bekleed en versierd wordt, maar ook als gewapend tegen de kwetsingen en verzoekingen des duivels en des vleses. Zie Rom. 6:13; 2 Cor. 6:7; Ef. 6:11,12, enz.; 1 Thess. 5:8.

Ro 6.13 2Co 6.7 Eph 6.11,12 1Th 5.8

63) des lichts.

Dat is, die voortkomen van het licht der ware kennis Gods en tot Zijne eer voor de mensen lichten, en die betamen dengenen, die tot dit licht geroepen zijn en in het licht eerbaar willen wandelen.

64) als in den dag,

Dat is, gelijk betaamt dengenen, wien door de genade Gods het licht der zaligmakende kennis verschenen is.

65) eerlijk

Dat is, niet alleen godzalig voor God, maar ook eerbaar voor de mensen.

66) wandelen;

Dat is, ons leven aanstellen, en onder de mensen verkeren.

67) brasserijen

Waardoor verstaan worden, niet eerlijke en matige maaltijden, Gen. 21:8; Joh. 2:1, maar gulzige en ontuchtige, in welke allerlei overdadigheid, dartelheid, danserij en lichtvaardigheid gepleegd wordt.

Ge 21.8 Joh 2.1

68) dronkenschappen,

Of, onmatig zuipen van wijn of sterken drank; Jes. 5:22.

Isa 5.22

69) in slaapkameren

Dat is, overspelen, of hoererijen, die in de slaapkamers gemeenlijk gepleegd worden.

70) ontuchtigheden,

Dat is, geile en onkuise dartelheden.

Ephesians 5:13

17) van het licht

Of, bestraft zijnde, worden van het licht geopenbaard.

18) is licht.

Dat is, het licht gelijk, namelijk in het zuiveren en verklaren van alle dingen. Want Gods Woord en de goede voorbeelden der gelovigen zijn het vuur gelijk, dat verlicht en zuivert. Zie Matth. 5:16; 1 Cor. 3:13.

Mt 5.16 1Co 3.13

2 Peter 1:19

65) het profetische woord,

Namelijk dat in de schriften der profeten staat beschreven, hetwelk van de kracht en de komst van Christus overvloedig getuigt. Zie Luk. 1:70; Joh. 5:39; Hand. 10:43; Rom. 1:2; 1 Petr. 1:10.

Lu 1.70 Joh 5.39 Ac 10.43 Ro 1.2 1Pe 1.10

66) dat zeer vast is,

Grieks dat vaster is; hetwelk verstaan kan worden zo het luidt: in vergelijking van deze getuigenis van Petrus, ten aanzien van de Joden; gelijk Hand. 17:11, of naar een Hebreeuwse wijze van spreken, allervast, of zeer vast; namelijk om daarop, als op een zeer vasten grond, ons geloof te bouwen, Ef. 2:20, welke verklaring de eenvoudigste is.

Ac 17.11 Eph 2.20

67) daarop acht hebt,

Of u daaraan houdt.

68) een licht, schijnende

Of een lantaarn, kaars, gelijk de Schrift ook elders zo wordt genoemd, Spreuk. 6:23; Ps. 19:9, en Ps. 119:105, omdat het het middel is, waardoor wij verlicht worden met de kennis der zaligheid.

Pr 6.23 Ps 19.8 119.105

69) in een duistere plaats,

Dat is, in de harten der mensen, die van nature verduisterd, ja de duisternis zelf zijn, in zaken die de zaligheid aangaan, Joh. 1:5; 1 Cor. 2:14; Ef. 4:17,18, waarvan de overblijfselen in de wedergeborenen nog zijn, zolang zij hier op aarde nog leven; 1 Cor. 13:9, enz.

Joh 1.5 1Co 2.14 Eph 4.17,18 1Co 13.9

70) de dag aanlichte,

Grieks de dag doorschijne; dat is doorbreke; door welken dag verstaan wordt de tijd der volmaakte kennis in het toekomende leven.

71) morgenster

Dat is, Christus, die in ons zal opgaan in Zijn volmaaktheid in het toekomende leven, gelijk God het licht, en het Lam de kaars en morgenster van het hemelse Jeruzalem wordt genoemd, ten opzichte van de volle kennis, die wij dan door Hem zullen ontvangen; Openb. 21:23, en Openb. 22:5,16.

Re 21.23 22.5,16

72) opga in uw harten.

Dat is, dat gij daardoor volkomen moogt verlicht worden.

Copyright information for DutKant