Romans 13:13

64) als in den dag,

Dat is, gelijk betaamt dengenen, wien door de genade Gods het licht der zaligmakende kennis verschenen is.

65) eerlijk

Dat is, niet alleen godzalig voor God, maar ook eerbaar voor de mensen.

66) wandelen;

Dat is, ons leven aanstellen, en onder de mensen verkeren.

67) brasserijen

Waardoor verstaan worden, niet eerlijke en matige maaltijden, Gen. 21:8; Joh. 2:1, maar gulzige en ontuchtige, in welke allerlei overdadigheid, dartelheid, danserij en lichtvaardigheid gepleegd wordt.

Ge 21.8 Joh 2.1

68) dronkenschappen,

Of, onmatig zuipen van wijn of sterken drank; Jes. 5:22.

Isa 5.22

69) in slaapkameren

Dat is, overspelen, of hoererijen, die in de slaapkamers gemeenlijk gepleegd worden.

70) ontuchtigheden,

Dat is, geile en onkuise dartelheden.

Ephesians 4:18-19

38) het leven Gods,

Namelijk niet waardoor God in zichzelven leeft, maar waarmede Hij in ons door Zijnen Geest leeft in Christus. Zie Ef. 2:1.

Eph 2.1
39) ongevoelig geworden

Ene gelijkenis genomen van degenen, die door vele slagen of brandmerken in enige delen des lichaams alzo verhard zijn, dat zij geen gevoel daarvan meer hebben; alzo gaat het ook met vele mensen, die door gedurig kwaad doen het gevoel of wroegen van hunne conscienti‰n alzo verdoven, dat zij het niet meer gevoelen. Zie Rom. 1:28; 1 Tim. 4:2.

Ro 1.28 1Ti 4.2

40) tot ontuchtigheid,

Of, geilheid, dartelheid.

41) gieriglijk

Grieks, in gierigheid, of, onverzadelijkheid; dat is, met een grote begeerte en welbehagen, gelijk de gierige zijne ziel zegent in onrechtvaardigheid; Ps. 10:3.

Ps 10.3

1 Peter 4:3

8) den voorgaande tijd

Namelijk die onze bekering in onze onwetendheid voorgegaan is.

9) der heidenen wil

Dat is, hoewel wij Joden waren nochtans geleefd hebben naar de gewoonte of lusten der heidenen, waar wij onder woonden; niet dat de apostel zelf juist zo geleefd had, maar hij spreekt zo bij een wijze van spreken, die communicatie wordt genoemd.

10) gruwelijke afgoderijen;

Of ongeoorloofd, onbehoorlijk. Dit wordt daar niet bij gedaan als of er enige afgoderij ware, die niet gruwelijk of ongeoorloofd is; maar om uit te drukken de afgrijselijkheid der afgoderij, waartoe de Joden zich van de heidenen, waar zij onder woonden, ook dikwijls lieten verleiden om hun te behagen.

1 John 2:16

51) al wat in de wereld

Dat is, al wat de wereldse mensen liefhebben en nastreven begrepen in deze drie soorten die hier uitgedrukt worden.

52) de begeerlijkheid des vleses,

Dat is, de wellustigheid. Zie Rom. 13:14.

Ro 13.14

53) de begeerlijkheid der ogen,

Dat is, de gierigheid en begeerte van rijkdommen, die hier der ogen wordt genoemd, omdat het aanschouwen dezer goederen de begeerte derzelve opwekt, en dat de ogen der gierigaards daarmee nimmer verzadigd worden, maar willen alles hebben wat zij zien. Zie Spreuk. 27:20; Pred. 4:8.

Pr 27.20 Ec 4.8

54) de grootsheid des levens,

Of trotsheid; dat is, de eergierigheid of hovaardigheid, die de wereldse mensen in hun staat en leven alleszins betonen in grote kostelijkheid, pracht en verheffing boven hun naasten. De apostel, deze zonden beschrijvende, benoemt ze met den naam van begeerlijkheid, daar zij uit de aangeborene verdorvenheid voortkomen, Jak. 1:15; om zo den wortel derzelve uit te strekken.

Jas 1.15

55) is niet uit den Vader,

Dat is, is van God in het hart der mensen niet ingeplant, en behaagt God niet.

56) uit de wereld.

Dat is, uit de verdorvene natuur der wereldse mensen.

Copyright information for DutKant