Romans 13:8-10

41) Zijt niemand iets schuldig,

Dat is, betaalt een iegelijk hetgeen waartoe gij aan hem verplicht zijt, hetzij geld, diensten of iets anders. Hetwelk als men niet doet, zo blijft de verplichting en schuld.

42) dan elkander lief te hebben;

Want die verplichting kan nimmermeer afgedaan of betaald worden, maar blijft altijd een verse schuld die geduriglijk moet betaald worden.

43) den ander lief heeft,

Dat is, zijnen naaste.

44) de wet vervuld.

Dat is, de geboden van de tweede tafel der wet, gelijk in Rom. 13:9 verklaard wordt.

Ro 13.9

45) vervuld.

Dat is, gedaan en onderhouden hetgeen niet alleen in een of twee geboden, maar in al de geboden tezamen ge‰ist wordt, ten aanzien van al de delen zelve; hoewel niemand ten aanzien van de trappen der volmaaktheid in dit leven hetzelve kan volbrengen, alzo onze liefde hier nog onvolmaakt is; 1 Kon. 8:46; Ps. 19:13; Spreuk. 20:9; Jak. 3:2; 1 Joh. 1:8.

1Ki 8.46 Ps 19.12 Pr 20.9 Jas 3.2 1Jo 1.8
46) Gij zult geen overspel doen,

De apostel houdt de orde van de geboden niet, gelijk zij in de tien geboden voorgesteld worden, omdat daaraan niet zoveel is gelegen, als maar al de geboden wel onderhouden worden.

47) in dit woord als in een hoofdsom begrepen,

Dat is, in dit ene gebod.

48) De liefde doet den naaste geen kwaad.

Hij beschrijft hier den aard der liefde, gelijk ook 1 Cor. 13.

49) de vervulling der wet.

Zie Rom. 13:8, en 1 Tim. 1:5.

Ro 13.8 1Ti 1.5

1 Corinthians 13:2

6) der profetie had

Zie van deze gave Rom. 12:7, en 1 Cor. 12:10.

Ro 12.7 1Co 12.10

7) wist al de verborgenheden

Zie ook van deze gave 1 Cor. 12:8,10.

1Co 12.8,10

8) geloof had, zodat ik

Namelijk om allerlei wonderen te doen. Zie 1 Cor. 12:9,10.

1Co 12.9,10

9) verzette, en de liefde

Dat is, een van de grootste wonderen deed, hoedanig zou zijn het verzetten van een berg van de ene plaats in een andere.

10) zo ware ik niets.

Dat is, zo waren de gaven mij niet nut en dienstig ter zaligheid.

1 Timothy 1:5

13) des gebods is

Door het Griekse woord parangelia; dat is, gebod, bevel, of aanmaning, hetwelk 1 Tim. 1:5 en 1 Tim. 1:18 gebruikt wordt, verstaan sommigen den last, dien Paulus hier Timotheus oplegt, waarvan het doel is liefde uit een rein hart, enz. Anderen verstaan door dit woord gebod de wet Gods, welke enigen zonder verstand zochten in te voeren naast het Evangelie, waarvan de apostel leert, dat het rechte doelwit onder het Evangelie moet zijn liefde tot God en onze naasten uit reine harten, enz., zondat dat deze wet zo moet zijn geleerd, gelijk sommigen die verkeerd dreven. En deze verklaring komt met het zevende en de andere volgende verzen beter overeen.

1Ti 1.5,18

14) liefde uit een rein

Namelijk tegen God en den naaste; Matth. 22:37, enz.

Mt 22.37

15) hart, en [uit] een

Dat is, een oprecht hart zonder geveinsdheid.

16) goed

Dat is, die recht en wel onderricht is van zijn doen uit Gods Woord, en door Gods Geest is vernieuwd, Hebr. 9:14. Zie verder de aantekeningen op 1 Tim. 1:19.

Heb 9.14 1Ti 1.19

17) ongeveinsd geloof.

Namelijk in Christus onzen Verlosser, waardoor wij voor God rechtvaardig zijn, en van Zijne genade jegens ons verzekerd, uit welk geloof de andere gaven spruiten; Rom. 5:1,2; Gal. 5:6, enz.

Ro 5.1,2 Ga 5.6
Copyright information for DutKant