Romans 16:7

22) mijn magen,

Dat is, Joden van mijne maagschap.

23) medegevangenen,

Dat is, die ook mede, gelijk als ik, om des Evangelies wil gevangen zijn geweest; Col. 4:10; Filem.:23.

Col 4.10

24) de apostelen,

Dat is, onder degenen, die het Evangelie hier en daar prediken. Want dit woord wordt niet alleen den twaalf apostelen bijzonder toegeschreven, maar ook somwijlen anderen leraars; zie 2 Cor. 8:23. Of, wel bekend, bij de apostelen.

2Co 8.23

25) voor mij

Dat is, eer ik bekeerd ben geweest.

26) in Christus geweest zijn.

Dat is, tot den Christelijken godsdienst zijn bekeerd geweest.

2 Corinthians 8:23

40) Titus, hij is

Gr. van Titus, dat is, wil men weten wie Titus is.

41) onze broeders, zij zijn

Namelijk die van de gemeenten van Macedoni‰ nevens Titus hiertoe zijn verkoren, waarvan hij gesproken had 2 Cor. 8:18,22.

2Co 8.18,22

42) afgezanten der gemeenten,

Gr. Apostelen; gelijk dit woord ook voor allerlei leraars en gezanten somwijlen genomen wordt. Zie Rom. 16:7.

Ro 16.7

43) ene eer van Christus.

Gr. ene heerlijkheid van Christus; dat is, zulke personen, waardoor de eer van Christus zonderling wordt bevorderd.

Galatians 1:1

1) een apostel,

Zie van dit woord, Luk. 6:13.

Lu 6.13

2) niet van mensen,

Namelijk die bloot mensen, of niet dan mensen zijn. Deze beschrijving doet de apostel daarbij, om zijn apostolische beroeping en gezag staande te houden tegen de lasteringen der valse apostelen, die zeiden dat hij niet wettiglijk tot het apostelschap was beroepen. Want er zijn twee‰rlei wettige beroepingen tot den dienst des Woords; een die gewoon is, welke wel van God geschiedt, maar door mensen, de orde Gods daarin volgende: zodanige is de beroeping van de gewone dienaren des Woords. En er is ene beroeping, die zonder dienst der mensen van God zelf, of van den Heere Christus geschiedt; zodanig is geweest de beroeping der profeten in het Oude Testament, en der apostelen in het Nieuwe Testament. Deze beroeping is buitengewoon, en altijd vergezelschapt met de gave van niet te kunnen dwalen in het leren, 2 Petr. 1:21; Joh. 16:13. Dat de apostel Paulus door zulke een extra-ordinaire beroeping geroepen is, wordt klaarlijk beschreven Hand. 9:22.

2Pe 1.21 Joh 16.13 Ac 9.22

3) Die Hem uit

En daarmede openlijk heeft betoond dat Hij de eigen Zoon Gods was. Zie Hand. 13:32; Rom. 1:4.

Ac 13.32 Ro 1.4

Ephesians 4:11

26) tot apostelen,

Van het onderscheid tussen apostelen en profeten, zie de aantekeningen 1 Cor. 12:28.

1Co 12.28

27) tot evangelisten,

Van dezer ambt, zie Hand. 21:8.

Ac 21.8

28) tot herders

Enige onderscheiden deze twee ambten alzo, dat de herders de gemeente niet alleen zouden leren en onderwijzen, maar ook door de kerkelijke tucht leiden en regeren, gelijk de herders de schapen doen, en dat de leraars alleen bezig zouden zijn om de Schrift te verklaren, en de waarheid der leer tegen de ketterijen en dwalingen te verdedigen. Doch alzo het woord sommigen hier tussen niet staat, gelijk in de voorgaande verscheidene beroepingen, zo nemen het anderen voor enerlei ambt; en dat deze twee namen hier bijeenstaan om aan te wijzen dat alle herders ook leraars moeten zijn, gelijk deze twee namen de een voor den ander in de Schrift dikmaals worden gesteld, en Paulus deze twee zaken bijeenvoegt in de beproeving der kerkedienaars, 1 Tim. 3, en Tit. 1.

Copyright information for DutKant